Het Urantia Boek

Verhandeling 180

De afscheidsrede

180:0.1 TOEN ze de Psalm hadden gezongen aan het einde van het Laatste Avondmaal, dachten de apostelen dat Jezus van plan was direct naar het kamp terug te gaan, maar hij gaf hun te kennen dat ze weer moesten plaats nemen. De Meester sprak:

180:0.2 ‘Jullie herinnert je zeker hoe ik jullie zonder beurs en knapzak uitzond, en je zelfs de raad gaf geen extra kleren mee te nemen. En jullie zult je allen herinneren dat het je aan niets heeft ontbroken. Maar nu zijn er moeilijke tijden voor jullie aangebroken. Jullie kunt je niet langer verlaten op de welgezindheid van de menigten. Laat voortaan ieder die een beurs bezit, deze meenemen. Wanneer jullie de wereld intrekt om dit evangelie te verkondigen, treft dan die voorzieningen voor jullie levensonderhoud die je het beste lijken. Ik ben gekomen om vrede te brengen, doch deze zal voorlopig nog niet aan de dag treden.

180:0.3 ‘Het ogenblik is nu aangebroken dat de Zoon des Mensen verheerlijkt zal worden, en de Vader zal in mij verheerlijkt worden. Mijn vrienden, ik zal nog maar een kort ogenblik bij jullie zijn. Spoedig zullen jullie mij zoeken, maar mij niet meer vinden, want ik ga naar een oord waar jullie nu nog niet kunt komen. Maar wanneer jullie je werk op aarde ten einde zult hebben ge- bracht, zoals ik nu mijn werk ten einde gebracht heb, dan zullen jullie bij mij komen, zoals ik mij nu gereedmaak om naar mijn Vader te gaan. Het duurt nog maar even voordat ik jullie ga verlaten; jullie zult mij niet meer zien op aarde, maar jullie zult mij allen zien in het toekomende tijdperk, wanneer je opklimt naar het koninkrijk dat mijn Vader mij gegeven heeft.’

1. Het nieuwe gebod

180:1.1 Toen ze een poosje informeel met elkaar gepraat hadden, stond Jezus op en zei: ‘Toen ik voor jullie een gelijkenis uitbeeldde waarmee ik aanduidde op welke wijze jullie bereid moeten zijn elkaar te dienen, zei ik dat ik jullie een nieuw gebod wilde geven; ik zou dat nu willen doen, nu het moment nabij is dat ik jullie ga verlaten. Jullie kennen zeer wel het gebod dat zegt dat je elkaar lief moet hebben, dat je je naaste moet liefhebben als jezelf. Maar ik ben zelfs met deze oprechte toewijding van mijn kinderen nog niet geheel tevreden. Ik zou willen dat jullie nog grotere daden van liefde volbrengt in het koninkrijk van de gelovende broederschap. En daarom geef ik jullie dit nieuwe gebod: dat jullie elkaar liefhebt zoals ik jullie heb liefgehad. Hierdoor zullen alle mensen weten dat jullie mijn discipelen zijn, indien jullie elkaar op deze wijze liefhebt.

180:1.2 Wanneer ik jullie dit nieuwe gebod geef, leg ik jullie ziel geen nieuwe last op; veeleer breng ik jullie nieuwe blijdschap en maak ik het jullie mogelijk een nieuwe vreugde te beleven wanneer je de verrukkingen leert kennen waarmee schenken van de genegenheid van je hart aan je medemensen gepaard gaat. Ik sta op het punt de allerhoogste vreugde te gaan ervaren bij het schenken van mijn liefde aan jullie en jullie medestervelingen, ofschoon ik uiterlijk smart zal ondergaan.

180:1.3 ‘Wanneer ik jullie uitnodig om elkaar lief te hebben net zoals ik jullie heb liefgehad, houd ik jullie de allerhoogste maatstaf van ware liefde voor, want niemand kan meer liefhebben dan zo: dat hij bereid is zijn leven te geven voor zijn vrienden. En jullie zijn mijn vrienden; jullie zult ook mijn vrienden blijven, indien je maar bereid bent te doen wat ik jullie geleerd heb. Jullie hebt mij Meester genoemd, maar ik noem jullie niet dienaren. Indien jullie elkaar maar liefhebt zoals ik jullie liefheb, zullen jullie mijn vrienden zijn, en zal ik altijd tot jullie spreken over hetgeen de Vader mij openbaart.

180:1.4 ‘Het is niet alleen zo dat jullie mij hebt gekozen, maar ik heb ook jullie gekozen, en ik heb jullie gewijd om uit te gaan in de wereld en de vrucht te dragen van liefdevolle dienstbaarheid aan jullie medemensen, zoals ik ook onder jullie heb geleefd en de Vader aan jullie heb geopenbaard. De Vader en ik zullen beiden met jullie samenwerken, en jullie zullen de goddelijke volheid van vreugde ervaren indien je maar gehoor wilt geven aan mijn gebod om elkaar lief te hebben, zoals ik jullie heb liefgehad.’

180:1.5 Indien ge in de vreugde van de Meester wilt delen, moet ge in zijn liefde delen. En in zijn liefde delen betekent dat ge zijn dienstbaarheid hebt gedeeld. Zo’n ervaring van liefde bevrijdt u niet van de moeilijkheden van deze wereld; zij schept geen nieuwe wereld, maar maakt de oude wereld zeer zeker nieuw.

180:1.6 Houdt dit goed in gedachten: Jezus verlangt loyaliteit, geen offer. Wanneer men het gevoel heeft dat men een offer brengt, impliceert dit de afwezigheid van de oprechte genegenheid die zulk een liefdevol dienen tot een allerhoogste vreugde zou hebben gemaakt. De idee van verplichting geeft aan dat ge denkt als een dienaar en dat u daardoor de machtige ontroering ontgaat dat ge uw dienst verricht als een vriend en voor een vriend. De impuls van vriendschap gaat alle plichtsgevoel te boven en de dienst van een vriend aan een vriend kan nooit een offer worden genoemd. De Meester heeft de apostelen geleerd dat zij zonen van God zijn. Hij heeft hen broeders genoemd en nu, voor hij heengaat, noemt hij hen zijn vrienden.

2. De wijnstok en de ranken

180:2.1 Daarna stond Jezus opnieuw op en onderrichtte zijn apostelen verder: ‘Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. En de Vader verlangt van mij slechts dat jullie veel vrucht draagt. De wijnstok wordt alleen gesnoeid om de vruchtbaarheid van zijn ranken te vermeerderen. Iedere rank die uit mij voortkomt en geen vrucht draagt, zal de Vader wegnemen. En iedere rank die vrucht draagt, zal de Vader zuiveren, opdat hij nog meer vrucht moge dragen. Jullie zijn reeds zuiver door het woord dat ik heb gesproken, maar jullie moeten zuiver blijven. Jullie moet in mij blijven en ik in jullie; de rank zal afsterven indien hij wordt gescheiden van de wijnstok. Zoals de rank geen vrucht kan dragen tenzij hij in de wijnstok blijft, zo kunnen jullie ook niet de vruchten voortbrengen van liefdevolle dienstbaarheid tenzij je in mij blijft. Onthoudt: ik ben de ware wijnstok en jullie zijn de levende ranken. Hij die in mij leeft, en ik in hem, zal vele vruchten van de geest dragen en de allerhoogste vreugde ervaren die het voortbrengen van deze geestelijke oogst met zich meebrengt. Indien jullie deze levende geestelijke verbinding met mij in stand houdt, zullen jullie overvloedig vrucht dragen. Indien jullie in mij blijft en mijn woorden in jullie leven, zullen jullie in staat zijn om vrijelijk gemeenschap met mij te hebben, en dan kan mijn levende geest jullie zo doordringen, dat je alles kunt vragen wat mijn geest wil, en dit alles doen met de verzekerdheid dat de Vader ons verzoek zal inwilligen. Hierin wordt de Vader verheerlijkt: dat de wijnstok vele levende ranken heeft, en dat iedere rank veel vruchten draagt. En wanneer de wereld deze vruchtdragende ranken ziet – mijn vrienden die elkaar liefhebben, net zoals ik hen heb liefgehad – zullen alle mensen weten dat jullie waarlijk mijn discipelen zijn.

180:2.2 ‘Zoals de Vader mij heeft liefgehad, zo heb ik jullie liefgehad. Leeft in mijn liefde, precies zoals ik leef in de liefde van mijn Vader. Indien jullie doet zoals ik jullie geleerd heb, zullen jullie in mijn liefde blijven zoals ik ook het woord van de Vader heb bewaard en voor altijd in zijn liefde blijf.’

180:2.3 De Joden hadden lange tijd onderricht dat de Messias ‘een loot voortkomend uit de wijnstok’ van de voorvaderen van David zou zijn, en ter herinnering aan dit oude onderricht was de ingang van de tempel van Herodes versierd met een groot embleem van de druiventros, en de wijnstok waaraan zij vast zat. Alle apostelen herinnerden zich dit, toen de Meester deze avond in de bovenzaal tot hen sprak.

180:2.4 Maar veel leed is later gepaard gegaan met de verkeerde interpretatie van de gevolgtrekkingen van de Meester ten aanzien van het gebed. Wat hij bij deze gelegenheid leerde, zou niet veel moeilijkheden hebben opgeleverd indien zijn woorden exact in de herinnering bewaard waren gebleven en daarna waarheidsgetrouw waren opgeschreven. Maar door de weergave die opgesteld werd, gingen de gelovigen het gebed in Jezus’ naam uiteindelijk zien als een soort allerhoogste magie, en dachten zij dat zij van de Vader alles zouden ontvangen waarom zij vroegen. Eeuwenlang is het geloof van oprechte zielen stukgeslagen op dit struikelblok. Hoe lang zal het nog duren totdat de wereld van gelovigen begrijpt dat het gebed niet een proces is om de eigen wil gedaan te krijgen, maar veeleer een programma van het kiezen van Gods wil, een ervaring van leren om de wil van de Vader te onderkennen en uit te voeren? Het is geheel en al waar dat wanneer uw wil waarlijk op één lijn is gebracht met de zijne, ge alles kunt vragen wat die wilseenheid bedenkt, en dat dit u zal worden geschonken. En zulk een wilseenheid wordt tot stand gebracht door en via Jezus, precies zoals het leven van de wijnstok in en door de levende ranken vloeit.

180:2.5 Waar nu deze levende verbinding bestaat tussen goddelijkheid en mensheid, kan er, wanneer de mensheid onnadenkend en onwetend bidt om zelfzuchtig gemak en ijdele prestaties, maar één goddelijk antwoord zijn: meer en rijker voortbrengen van de vruchten van de geest op de stengels van de levende ranken. Wanneer de rank van de wijnstok levend is, kan er maar één antwoord zijn op alle smeekbeden die hij doet: een rijker voortbrengen van druiven. In feite bestaat de rank alleen voor, en kan niets anders dan, vrucht dragen, druiven opleveren. Zo leeft de ware gelovige alleen voor het doel om de vruchten van de geest te dragen: om mensen lief te hebben zoals hij zelf door God is liefgehad – dat wij elkaar liefhebben, net zoals Jezus ons heeft liefgehad.

180:2.6 En wanneer de Vader de wijnstok onder handen neemt, doet hij dit in liefde, opdat de ranken veel vrucht mogen dragen. En een wijze landman snijdt alleen de dode ranken weg, die geen vrucht dragen.

180:2.7 Jezus had de grootste moeite om zelfs zijn apostelen te doen inzien dat het gebed een taak is van uit de geest geboren gelovigen in het door de geest beheerste koninkrijk.

3. De vijandschap van de wereld

180:3.1 De elf apostelen hadden hun discussies over de toespraak over de wijnstok en de ranken nog maar nauwelijks beëindigd, of de Meester gaf aan dat hij nog meer tot hen wenste zeggen en sprak, wetende dat zijn tijd nog maar kort was: ‘Wanneer ik van jullie zal zijn heengegaan, moet je niet ontmoedigd raken door de vijandschap der wereld. Weest niet terneergeslagen wanneer wankelmoedige gelovigen zich zelfs tegen jullie keren en gaan samenwerken met de vijanden van het koninkrijk. Indien de wereld jullie zal gaan haten, moet je je in herinnering brengen dat zij mij heeft gehaat nog voordat zij jullie haatte. Indien jullie van deze wereld waren, dan zou de wereld de haren liefhebben, maar omdat jullie dat niet bent, weigert de wereld jullie lief te hebben. Jullie zijn in deze wereld, maar jullie leven moet niet zoals dat van deze wereld zijn. Ik heb jullie uit deze wereld verkozen om de geest van een andere wereld te vertegenwoordigen, juist bij deze wereld waaruit jullie zijn uitgekozen. Maar onthoudt steeds de woorden die ik jullie gezegd heb: de dienaar is niet groter dan zijn meester. Indien zij het aandurven mij te vervolgen, zullen zij ook jullie vervolgen. Indien mijn woorden de ongelovigen aanstoot geven, zullen ook jullie woorden de goddelozen aanstoot geven. Zij zullen jullie dit alles aandoen, omdat zij niet in mij geloven noch in Hem die mij gezonden heeft; jullie zult dus veel moeten lijden ter wille van mijn evangelie. Maar wanneer jullie deze beproevingen ondergaat, dienen jullie je te herinneren dat ik ook heb geleden vóór jullie ter wille van dit evangelie van het hemelse koninkrijk.

180:3.2 ‘Velen van degenen die jullie zullen aanvallen, zijn onwetend omtrent het licht des hemels, maar dit kan niet worden gezegd van sommigen die ons nu vervolgen. Indien wij hun de waarheid niet onderricht hadden, zouden zij vele vreemde dingen kunnen doen zonder onder het oordeel te vallen, maar nu zij het licht gekend hebben en het hebben durven afwijzen, hebben zij geen verontschuldiging voor hun instelling. Hij die mij haat, haat de Vader. Het kan niet anders zijn; het licht dat je zou redden indien je het aanvaardt, kan je alleen veroordelen wanneer het willens en wetens wordt afgewezen. En wat heb ik deze mensen aangedaan dat zij mij zo vreselijk haten? Niets anders dan dat ik hun broederschap op aarde en redding in de hemel heb aangeboden. Maar hebben jullie in de Schrift niet de woorden gelezen: ‘En zij haatten mij zonder reden’?

180:3.3 ‘Maar ik zal jullie niet alleen achterlaten in de wereld. Zeer spoedig nadat ik ben heengegaan, zal ik jullie een geest-helper zenden. Jullie zult iemand bij je hebben die mijn plaats onder jullie zal innemen, iemand die zal voortgaan jullie de weg van waarheid te leren, die jullie zelfs zal vertroosten.

180:3.4 Jullie hart worde niet verontrust. Jullie gelooft in God; blijft ook in mij geloven. Ook al moet ik jullie verlaten, toch zal ik niet ver van jullie zijn. Ik heb jullie reeds verteld dat er in het universum van mijn Vader vele plaatsen zijn waar je kunt vertoeven. Indien dit niet waar zou zijn, zou ik er niet herhaaldelijk met jullie over gesproken hebben. Ik ga heen om terug te keren naar deze werelden van licht, standplaatsen in de hemel van de Vader waarheen jullie eenmaal zult opklimmen. Vanuit deze plaatsen ben ik in de wereld gekomen, en het uur is nu aangebroken dat ik terug moet keren naar het werk van mijn Vader in de werelden in den hoge.

180:3.5 ‘Indien ik jullie nu zo voorga in het hemelse koninkrijk van de Vader, zo zal ik jullie zeker ook laten halen, opdat jullie met mij moogt zijn in de plaatsen die reeds voor de sterfelijke zonen van God zijn bereid, voordat deze wereld bestond. Ook al moet ik jullie verlaten, ik zal toch bij jullie zijn in de geest, en uiteindelijk zullen jullie bij mij persoonlijk zijn, wanneer je tot mij bent opgeklommen in mijn universum, evenals ik nu op het punt sta op te klimmen naar mijn Vader in zijn grotere universum. En wat ik jullie heb gezegd is waar en eeuwigdurend, ook al begrijpen jullie het misschien niet geheel. Ik ga naar de Vader, en ofschoon jullie mij nu niet kunt volgen, zullen jullie mij zeker volgen in de komende tijdperken.’

180:3.6 Toen Jezus ging zitten, stond Tomas op en zei: ‘Meester, wij weten niet waar gij heen gaat; daarom kennen wij natuurlijk ook niet de weg. Maar wij zullen u vanavond nog volgen, indien gij ons de weg wilt wijzen.’

180:3.7 Toen Jezus deze vraag van Tomas had aangehoord, antwoordde hij: ‘Tomas, ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand gaat naar de Vader dan door mij. Allen die de Vader vinden, vinden eerst mij. Indien je mij kent, ken je de weg naar de Vader. En je kent mij, want je hebt met mij samengeleefd en je ziet mij nu.’

180:3.8 Maar dit onderricht ging te diep voor velen van de apostelen, vooral voor Filippus die, na enige woorden met Natanael te hebben gewisseld, opstond en zei: ‘Meester, toon ons de Vader, en alles wat ge gezegd hebt, zal daardoor duidelijk worden.’

180:3.9 Op deze woorden van Filippus antwoordde Jezus: ‘Filippus, nu ben ik zo lang bij je geweest en ken je mij nu nog niet? Wederom zeg ik jullie: wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan zeggen, toon ons de Vader? Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is? Heb ik jullie niet geleerd dat de woorden die ik spreek, niet mijn woorden zijn, maar de woorden van de Vader? Ik spreek voor de Vader en niet uit mijzelf. Ik ben in de wereld om de wil van de Vader te doen, en die heb ik gedaan. Mijn Vader blijft in mij en werkt door mij. Geloof mij, wanneer ik zeg dat de Vader in mij is en dat ik in de Vader ben, of geloof mij anders omwille van dit leven dat ik geleid heb – omwille van het werk.’

180:3.10 Terwijl de Meester zich afzonderde om zich met water te verfrissen, raakten de elf apostelen in een levendig gesprek over dit onderricht en Petrus wilde al aan een lange toespraak beginnen toen Jezus terugkeerde en hen wenkte weer te gaan zitten.

4. De beloofde helper

180:4.1 Jezus ging voort met zijn onderricht en sprak: ‘Wanneer ik naar de Vader zal zijn gegaan, en wanneer hij het werk dat ik voor jullie op aarde heb verricht, volledig heeft aanvaard, en ik de definitieve soevereiniteit over mijn eigen domein heb ontvangen, dan zal ik tot mijn Vader zeggen: Nu ik mijn kinderen alleen heb achtergelaten op aarde, is het in overeenstemming met mijn belofte hun een andere leraar te zenden. En wanneer de Vader daaraan zijn goedkeuring hecht, zal ik de Geest van Waarheid uitstorten op alle vlees. De geest van mijn Vader is reeds aanwezig in jullie hart, en wanneer deze dag komt, zullen jullie ook mij bij je hebben, precies zoals je nu de Vader bij je hebt. Deze nieuwe gave is de geest van levende waarheid. De ongelovigen zullen aanvankelijk niet luisteren naar het onderricht van deze geest, maar de zonen des lichts zullen hem allen met blijdschap en van ganser harte ontvangen. Jullie zult deze geest kennen wanneer hij komt, net als jullie mij gekend hebt, en je zult dit geschenk in je hart ontvangen en hij zal bij je blijven. Zo zien jullie dat ik jullie niet zonder hulp en leiding achter zal laten. Ik zal jullie niet eenzaam en verlaten achterlaten. Persoonlijk kan ik vandaag alleen bij jullie zijn. In de komende tijd zal ik bij jullie zijn en bij alle andere mensen die naar mijn tegenwoordigheid verlangen, waar je ook moogt zijn, en bij ieder van jullie terzelfdertijd. Zien jullie niet dat het beter is dat ik wegga: dat ik jullie lichamelijk verlaat om des te beter en vollediger bij jullie te zijn in de geest?

180:4.2 ‘Over slechts enkele uren zal de wereld mij niet meer zien; maar jullie zult mij zelfs in je hart blijven kennen totdat ik jullie deze nieuwe leraar zal zenden, de Geest van Waarheid. Zoals ik in eigen persoon met jullie heb samengeleefd, zo zal ik dan in jullie leven; ik zal één zijn met jullie persoonlijke ervaring in het geest-koninkrijk. En wanneer dit zal hebben plaatsgevonden, zullen jullie zeker weten weten dat ik in de Vader ben en dat, ofschoon jullie leven in mij verborgen is bij de Vader, ik ook in jullie ben. Ik heb de Vader liefgehad en zijn woord bewaard; jullie hebt mij liefgehad en zult mijn woord bewaren. Zoals mijn Vader mij van zijn geest heeft gegeven, zo zal ik jullie van mijn geest geven. Deze Geest van Waarheid die ik jullie zal schenken, zal jullie leiden, verkwikken en troosten, en jullie uiteindelijk in alle waarheid binnenleiden.

180:4.3 ‘Ik zeg jullie deze dingen nu ik nog bij jullie ben, opdat jullie des te beter voorbereid moogt zijn om de beproevingen die ons nu onverwijld gaan overkomen, te verdragen. En wanneer deze nieuwe dag aanbreekt, zal zowel de Zoon als de Vader in jullie wonen. Deze geschenken uit de hemel zullen altijd met elkaar samenwerken, zoals de Vader en ik hier op aarde en vlak voor jullie ogen hebben gearbeid als één persoon, de Zoon des Mensen. En deze geest-vriend zal maken dat jullie je alles herinnert wat ik jullie heb onderricht.’

180:4.4 Toen de Meester een ogenblik pauzeerde, vatte Judas Alfeüs moed om een van de weinige vragen te stellen die hij of zijn broer ooit in het openbaar tot Jezus richtten. Judas zei: ‘Meester, gij hebt altijd onder ons geleefd als een vriend; hoe zullen wij u kennen wanneer ge u niet meer aan ons vertoont behalve door deze geest? Indien de wereld u niet ziet, hoe kunnen wij dan zeker van u zijn? Hoe zult gij u aan ons tonen?’

180:4.5 Jezus zag op hen allen neer, glimlachte, en zei: ‘Mijn kleine kinderen, ik ga weg, terug naar mijn Vader. Binnen heel korte tijd zullen jullie mij niet meer zien zoals nu hier, als vlees en bloed. Zeer binnenkort zal ik jullie mijn geest zenden, die precies zo is als ik, met uitzondering van dit materiële lichaam. Deze nieuwe leraar is de Geest van Waarheid, die bij ieder van jullie zal wonen, in je hart, en zo zullen alle kinderen des lichts één worden en tot elkaar worden aangetrokken. En precies op deze manier zullen mijn Vader en ik in staat zijn in de ziel van ieder van jullie te wonen, en ook in de harten van alle andere mensen die ons liefhebben en die liefde in hun ervaring tot een werkelijkheid maken door elkaar lief te hebben net zoals ik jullie nu liefheb.’

180:4.6 Judas Alfeüs begreep niet helemaal wat de Meester zei, maar hij begreep wel de belofte van de nieuwe leraar, en aan de uitdrukking op het gezicht van Andreas zag hij dat zijn vraag tot tevredenheid was beantwoord.

5. De geest van waarheid

180:5.1 De nieuwe helper die Jezus in de harten der gelovigen beloofde te zenden, beloofde uit te storten op alle vlees, is de Geest van Waarheid. Deze goddelijke gave is niet de letter of de wet van waarheid, en evenmin zal zij functioneren als de vorm of uitdrukking van waarheid. De nieuwe leraar is de overtuiging van waarheid, het besef en de zekerheid van ware betekenissen op werkelijke geest-niveaus. Deze nieuwe leraar is de geest van levende, groeiende waarheid, waarheid die zich uitbreidt en ontvouwt, en zich kan aanpassen.

180:5.2 Goddelijke waarheid is een levende werkelijkheid die geestelijk wordt ontwaard. Waarheid bestaat slechts op hoge geestelijke niveaus van de bewustwording van goddelijkheid en besef van gemeenschap met God. Ge kunt de waarheid kennen en ge kunt naar de waarheid leven; ge kunt de groei van waarheid in uw ziel ervaren en de vrijheid die de verlichting van het bewustzijn door waarheid teweegbrengt, maar ge kunt waarheid niet vangen in formules, codes, geloofsbelijdenissen of verstandelijke menselijke gedragspatronen. Wanneer ge goddelijke waarheid menselijk tracht te formuleren, sterft zij prompt. Het bergen, het nog in veiligheid brengen van gevangen waarheid nadat zij reeds is gestorven, kan op zijn gunstigst slechts uitlopen op de verwezenlijking van een eigenaardige vorm van gerationaliseerde, verheerlijkte wijsheid. Statische waarheid is dode waarheid, en alleen dode waarheid kan worden aangehangen als een theorie. Levende waarheid is dynamisch en kan in het menselijk bewustzijn alleen een experiëntieel bestaan leiden.

180:5.3 Intelligentie ontwikkelt zich vanuit een materiële bestaansvorm die verlicht wordt door de aanwezigheid van het kosmische bewustzijn. Wijsheid omvat het besef van kennis die is verheven naar nieuwe niveaus van betekenis en is geactiveerd door de presentie van de universum-gift van de assistent-geest van wijsheid. Waarheid is een geestelijke werkelijkheidswaarde die slechts ervaren wordt door met geest begiftigde wezens die functioneren op bovenmateriële niveaus van bewustheid van het universum, en die, wanneer zij waarheid beseffen, ook toestaan dat haar geest van activering leeft en regeert in hun ziel.

180:5.4 Het ware kind van inzicht in het universum speurt naar de levende Geest van Waarheid in elke wijze uitspraak. De Godkennende individuele mens verheft de wijsheid constant tot de levende waarheid-niveaus van goddelijke kundigheid; de ziel die geestelijk geen voortgang maakt, is almaar bezig de levende waarheid neer te halen naar de dode niveaus van wijsheid en naar het domein van niet meer dan verheven kennis.

180:5.5 Wanneer de gulden regel wordt ontdaan van het bovenmenselijke inzicht van de Geest van Waarheid, wordt deze tot niets dan een regel voor hoog ethisch gedrag. Wanneer de gulden regel letterlijk wordt opgevat, kan zij tot een instrument worden waarmee men ernstig aanstoot geeft aan zijn medemensen. Zonder een geestelijke visie op de gulden regel der wijsheid zoudt ge kunnen redeneren dat, omdat ge zelf verlangt dat iedereen u open en eerlijk kenbaar maakt wat hij denkt, gij daarom nu ook al uw gedachten open en eerlijk aan uw medemensen dient te zeggen. Zulk een ongeestelijke opvatting van de gulden regel zou onnoemelijk veel ongeluk en verdriet tengevolge kunnen hebben.

180:5.6 Sommige mensen zien en interpreteren de gulden regel als een zuiver intellectuele bevestiging van de broederschap der mensen. Anderen ervaren deze uitdrukking van de verwantschap der mensen als een emotionele bevrediging van de tedere gevoelens van de menselijke persoonlijkheid. Weer een andere sterveling erkent deze zelfde gulden regel als de maatstaf waaraan alle sociale betrekkingen dienen te worden afgemeten, de norm voor het sociale gedrag. Nog weer anderen beschouwen hem als het positieve bevel van een groot leraar op het gebied van de ethiek, die in deze verklaring de hoogste opvatting tot uitdrukking heeft gebracht van morele verplichting ten aanzien van alle broederlijke verhoudingen. In het leven van deze morele mensen wordt de gulden regel het wijze middelpunt en de omtrek van hun gehele filosofie.

180:5.7 In het koninkrijk van de broederschap der waarheidminnende, Godkennende gelovigen, krijgt deze gulden regel levende eigenschappen van geestelijke verwerkelijking op de hogere niveaus van interpretatie, waardoor de sterfelijke zonen van God gaan inzien dat dit bevel van de Meester van hen vraagt zo met hun medemensen om te gaan, dat dezen het hoogst mogelijke goed zullen ontvangen tengevolge van het contact van de gelovige met hen. Dit is de essentie van ware religie: dat ge uw naaste liefhebt als u zelf.

180:5.8 Maar de hoogste realisatie en de meest juiste interpretatie van de gulden regel bestaat in het besef van de geest van de waarheid van de blijvende, levende realiteit van zulk een goddelijke uitspraak. De ware kosmische betekenis van deze regel ten aanzien van universele betrekkingen wordt alleen geopenbaard in haar geestelijke realisatie, in de vertolking van deze code door de geest van de Zoon aan de geest van de Vader die in de ziel van de sterfelijke mens woont. En wanneer stervelingen die aldus door de geest worden geleid, zich van de ware betekenis van deze gulden regel realiseren, raken zij overvloediglijk vervuld van de zekerheid dat zij burgers zijn in een vriendelijk universum, en worden hun idealen van geestelijke realiteit pas bevredigd wanneer zij hun medemensen liefhebben zoals Jezus ons allen liefhad, en dit is de realiteit van de realisatie van de liefde van God.

180:5.9 Dezelfde opvatting van de levende flexibiliteit en het kosmische aanpassingsvermogen van goddelijke waarheid aan de individuele behoeften en de capaciteit van iedere zoon van God, moet worden gevat voordat ge ooit het onderricht en de praktijk van de Meester om geen weerstand te bieden tegen het kwaad, adequaat kunt begrijpen. De lering van de Meester is in de grond der zaak een geestelijke uitspraak. Zelfs de materiële implicaties van zijn filosofie kunnen los van haar geestelijke correlaties niet met vrucht worden overwogen. De geest van het bevel van de Meester bestaat in het geen weerstand bieden aan alle zelfzuchtige reacties op het universum, gekoppeld aan het stoutmoedig en progressief bereiken van rechtvaardige niveaus van echte geest-waarden: goddelijke schoonheid, oneindige goedheid en eeuwige waarheid – God te kennen en steeds meer zoals hij te worden.

180:5.10 De liefde, onbaatzuchtigheid, moet constante en levende nieuwe aanpassingen van haar interpretatie van betrekkingen ondergaan, overeenkomstig de aanwijzingen van de Geest van Waarheid. De liefde moet zich daardoor de steeds veranderende en steeds wijdere opvattingen eigenmaken van het hoogste kosmische goed voor de persoon die wordt bemind. En vervolgens gaat de liefde verder en neemt dezelfde houding aan jegens alle andere personen die mogelijkerwijs beïnvloed zouden kunnen worden door de groeiende, levende liefdesbetrekking van een door de geest geleide sterveling tot andere burgers van het universum. En deze gehele levende aanpassing van liefde moet tot stand worden gebracht in het licht van zowel de omgeving van het huidige kwaad, als het eeuwige doel van de volmaaktheid der goddelijke bestemming.

180:5.11 En dus moeten wij duidelijk onderkennen dat noch de gulden regel, noch de lering van geweldloosheid, ooit juist kan worden begrepen indien men deze opvat als dogma of voorschrift. Ze kunnen alleen worden begrepen door ze te leven, door hun betekenis en bedoeling te beseffen in de levende interpretatie van de Geest van Waarheid, die het liefdevolle contact tussen de ene mens en de andere stuurt.

180:5.12 Dit alles nu geeft duidelijk het verschil aan tussen de oude en de nieuwe religie. De oude religie onderrichtte zelfopoffering; de nieuwe religie onderricht alleen zelfvergetelheid, verhoogde zelfverwerkeling in de koppeling van sociaal dienstbetoon en begrijpen van het universum. De oude religie werd aangedreven door de bewustheid van vrees; het nieuwe evangelie van het koninkrijk wordt beheerst door waarheidsovertuiging, de geest van eeuwige, universele waarheid. En geen vroomheid of trouw aan een geloofsrichting, hoe groot deze ook mogen zijn, kan een compensatie vormen voor de afwezigheid in de levenservaring van gelovigen in het koninkrijk van de spontane, edelmoedige en oprecht gemeende vriendelijkheid die de uit de geest geboren zonen van de levende God kenmerkt. Noch traditie, noch een ceremonieel stelsel van formele godsverering, kan het gebrek aan echte deernis met de medemens goedmaken.

6. De noodzaak om heen te gaan

180:6.1 Nadat Petrus, Jakobus, Johannes en Matteüs talrijke vragen tot de Meester hadden gericht, ging deze verder met zijn afscheidstoespraak en zei: ‘Ik spreek over al deze dingen met jullie voordat ik van jullie heenga, opdat jullie zo goed voorbereid zult zijn op wat jullie gaat overkomen dat je niet zult struikelen en in ernstige dwaling terecht zult komen. Het zal de gezagsdragers niet genoeg zijn om jullie alleen maar uit de synagogen te werpen; ik waarschuw jullie dat het uur nabij komt dat zij die jullie doden, zullen denken dat zij God een dienst bewijzen. Zij zullen jullie, en degenen die door jullie het koninkrijk des hemels worden binnengeleid, dit alles aandoen omdat zij de Vader niet kennen. Zij hebben geweigerd de Vader te leren kennen door te weigeren mij te aanvaarden; zij weigeren mij te aanvaarden wanneer zij jullie afwijzen, indien jullie je althans gehouden zult hebben aan mijn nieuwe gebod om elkaar lief te hebben zoals ik jullie heb liefgehad. Ik spreek van te voren met jullie over deze zaken opdat jullie, wanneer jullie uur komt, zoals het mijne nu is gekomen, gesterkt moogt worden door te weten dat ik dit alles heb geweten en dat mijn geest met jullie zal zijn in al jullie lijden om mijnentwil en omwille van het evangelie. Juist hierom heb ik vanaf het eerste begin zo openhartig met jullie gesproken. Ik heb jullie zelfs gewaarschuwd dat iemands vijanden de leden van zijn eigen huisgezin kunnen zijn. Ofschoon dit evangelie van het koninkrijk immer grote vrede brengt in de ziel van de individuele gelovige, zal het pas vrede op aarde brengen wanneer de mensen bereid zullen zijn mijn onderricht van ganser harte te geloven, en zij de praktijk van het doen van de wil van de Vader gaan instellen als het voornaamste doeleinde van het leven als sterfelijk mens.

180:6.2 ‘Nu ik van jullie heenga, gezien het feit dat de ure is gekomen dat ik op het punt sta naar de Vader te gaan, ben ik verrast dat niemand van jullie mij gevraagd heeft, waarom gaat ge van ons heen? Toch weet ik dat jullie je dit in je hart afvraagt. Ik zal openhartig met jullie spreken, als vrienden onder elkaar. Het is werkelijk in jullie voordeel dat ik wegga. Indien ik niet heenga, kan de nieuwe leraar niet in jullie hart komen. Ik moet ontdaan worden van dit sterfelijke lichaam en hersteld worden in mijn positie in den hoge, voordat ik deze geest-leraar kan zenden om in jullie ziel te gaan wonen en jullie geest binnen te leiden in de waarheid. Wanneer mijn geest in jullie komt wonen, zal hij het verschil tussen zonde en rechtvaardigheid verhelderen en jullie in staat stellen ten aanzien van deze met wijsheid te oordelen in je hart.

180:6.3 ‘Ik heb jullie nog veel te zeggen, maar jullie kunt op dit moment niet meer verwerken. Al zij het dat wanneer hij, de Geest der Waarheid, komt, hij jullie uiteindelijk in alle waarheid zal binnenleiden wanneer jullie door de vele verblijfplaatsen gaan in het universum van mijn Vader.

180:6.4 ‘Deze geest zal niet van zichzelf spreken, maar hij zal jullie zeggen wat de Vader heeft geopenbaard aan de Zoon, en hij zal jullie zelfs toekomende dingen tonen: hij zal mij verheerlijken, net als ik mijn Vader heb verheerlijkt. Deze geest gaat van mij uit en hij zal mijn waarheid aan jullie openbaren. Al hetgeen de Vader heeft in dit domein, is nu van mij; en daarom zei ik dat deze nieuwe leraar uit het mijne zou nemen en het jullie zou openbaren.

180:6.5 ‘Nog even, en ik ga jullie voor korte tijd verlaten. Daarna, wanneer jullie mij terug zult zien, zal ik reeds op weg zijn naar de Vader, zodat jullie me zelfs dan niet lang zult zien.’

180:6.6 Terwijl hij een ogenblik pauzeerde, begonnen de apostelen met elkaar te praten: ‘Wat betekent dit wat hij nu zegt? ‘Nog even, en ik zal van jullie heengaan’, en ‘Wanneer jullie mij terugzien zal het niet voor lang zijn, want dan zal ik op weg zijn naar de Vader’? Wat kan hij bedoelen met dit ‘even’ en ‘niet voor lang’? We kunnen niet begrijpen wat hij ons zegt.’

180:6.7 En aangezien Jezus wist wat zij zich afvroegen, zei hij: ‘Vragen jullie elkaar wat ik bedoelde toen ik zei dat ik nu heel spoedig niet meer bij jullie zou zijn, en dat, wanneer jullie mij terugziet, ik op weg zou zijn naar de Vader? Ik heb jullie duidelijk gezegd dat de Zoon des Mensen moet sterven, maar dat hij ook weer op zal staan. Kunnen jullie dan de betekenis van mijn woorden niet inzien? Eerst zullen jullie verdriet ondervinden, maar later zullen jullie je verblijden en velen met jullie, die deze dingen zullen begrijpen nadat ze zullen hebben plaatsgevonden. Een vrouw is zeer treurig in het uur van haar barensnood, maar wanneer ze eenmaal verlost is van haar kind, vergeet ze ogenblikkelijk haar smart in de vreugde van het weten dat een mens ter wereld is gekomen. Zo zullen ook jullie verdriet hebben over mijn heengaan, maar ik zal jullie spoedig weerzien, en dan zal jullie smart in blijdschap verkeren, en er zal jullie een nieuwe openbaring van de redding van God ten deel vallen, die niemand jullie ooit meer kan afnemen. En alle werelden zullen gezegend worden door deze openbaring van leven dat bewerkstelligt dat de dood teniet wordt gedaan. Tot nu toe hebben jullie al jullie verzoeken gedaan in de naam van mijn Vader. Nadat jullie mij hebben teruggezien, mogen jullie ook in mijn naam vragen, en ik zal jullie verhoren.

180:6.8 ‘Hier beneden heb ik jullie onderricht in spreuken en tot jullie gesproken in gelijkenissen. Ik deed dit omdat jullie nog maar kinderen in de geest waren; maar de tijd is in aantocht dat ik duidelijk tot jullie zal spreken over de Vader en zijn koninkrijk. Ik zal dit doen omdat de Vader zelf jullie liefheeft en verlangt vollediger aan jullie geopenbaard te worden. De sterfelijke mens kan de geest-Vader niet zien; daarom ben ik in de wereld gekomen om de Vader te tonen aan jullie schepsel-ogen. Maar wanneer jullie volmaakt zijn geworden in geestelijke groei, zullen jullie de Vader zelf zien’.

180:6.9 Toen de apostelen hem zo hoorden spreken, zeiden zij tot elkaar: ‘Zie, hij spreekt in klare taal tot ons. Het is vast en zeker dat de Meester tot ons is gekomen van God. Maar waarom zegt hij dat hij moet terugkeren tot de Vader?’ En Jezus zag dat zij hem zelfs nu nog niet begrepen. Deze elf mannen konden niet loskomen van hun lang gekoesterde voorstellingen van de Joodse idee van de Messias. Hoe meer zij geloofden in Jezus als de Messias, des te meer last zij ondervonden van deze diep gewortelde ideeën over de glorieuze materiële triomf van het koninkrijk op aarde.