Het Urantia Boek

Verhandeling 150

De derde prediktocht

150:0.1 OP zondag, 16 januari a.d.29, kwamen Abner en de apostelen van Johannes ’s avonds aan in Betsaïda, waar zij de volgende dag een gezamenlijke bespreking begonnen met Andreas en de apostelen van Jezus. Abner en zijn metgezellen hadden hun hoofdkwartier in Hebron en waren gewoon om op gezette tijden naar Betsaïda te gaan voor deze besprekingen.

150:0.2 Onder de vele zaken die op deze gezamenlijke vergadering werden overwogen, was ook de praktijk van het zalven van zieken met bepaalde soorten olie in verband met het gebed om genezing. Opnieuw weigerde Jezus deel te nemen aan de besprekingen, of een uitspraak te doen over hun conclusies. De apostelen van Johannes hadden altijd gebruik gemaakt van zalfolie in hun dienstbetoon aan zieken en lijdenden, en wilden dit nu instellen als een uniforme praktijk voor beide groepen, maar de apostelen van Jezus weigerden zich aan zulk een regeling te binden.

150:0.3 Op dinsdag, 18 januari, voegden zich de ongeveer vijfenzeventig evangelisten die de proef hadden doorstaan, bij de vierentwintig in het huis van Zebedeüs in Betsaïda, ter voorbereiding op hun uitzending op de derde prediktocht door Galilea. Deze derde zendingstocht duurde zeven weken.

150:0.4 De evangelisten werden in groepjes van vijf uitgezonden, terwijl Jezus en de twaalf meestentijds samen reisden; wanneer het nodig was, trokken de apostelen er twee aan twee op uit om gelovigen te dopen. Bijna drie weken lang werkten Abner en zijn metgezellen ook samen met de groepjes evangelisten, gaven hun raad en doopten de gelovigen. Ze bezochten Magdala, Tiberias, Nazaret, en alle voornaamste stadjes en dorpen in het midden en zuiden van Galilea, alle plaatsen die ze al eerder bezocht hadden, en vele andere. Dit was hun laatste boodschap aan Galilea, met uitzondering van de noordelijke gedeelten.

1. Het evangelistenkorps van de vrouwen

150:1.1 Van alle gedurfde dingen die Jezus in verband met zijn loopbaan op aarde ondernam, was wel het meest verbazingwekkende zijn plotselinge aankondiging op de avond van de zestiende januari: ‘Morgen zullen we tien vrouwen speciaal aanstellen voor het verzorgende werk van het koninkrijk.’ Aan het begin van de twee weken waarin de apostelen en de evangelisten die met verlof gingen niet te Betsaïda zouden zijn, had Jezus aan David gevraagd diens ouders te verzoeken naar huis te komen, en boodschappers uit te zenden om tien godvruchtige vrouwen op te roepen, die hadden geholpen met het bestuur van het eerdere kamp en het tentenhospitaal. Deze vrouwen hadden allen geluisterd naar het onderricht dat de jonge evangelisten kregen, maar het was nooit bij henzelf of hun leraren opgekomen dat Jezus het zou aandurven vrouwen aan te stellen om het evangelie van het koninkrijk te onderrichten en de zieken te verzorgen. Deze tien door Jezus uitgekozen en aangestelde vrouwen waren: Susanna, de dochter van de vorige chazan van de synagoge te Nazaret; Johanna, de vrouw van Chuza, de hofmeester van Herodes Antipas; Elisabet, de dochter van een welgestelde Jood uit Tiberias en Sepforis; Marta, de oudere zuster van Andreas en Petrus; Rachel, de schoonzuster van Judas, de broer van de Meester in het vlees; Nasanta, de dochter van Elman, de Syrische arts; Milka, een nicht van de apostel Tomas; Ruth, de oudste dochter van Matteüs Levi; Celta, de dochter van een Romeinse hoofdman over honderd; en Agaman, een weduwe uit Damascus. Later voegde Jezus nog twee andere vrouwen aan deze groep toe – Maria Magdalena en Rebekka, de dochter van Jozef van Arimatea.

150:1.2 Jezus machtigde deze vrouwen hun eigen organisatie te vormen en gaf Judas opdracht middelen te verschaffen voor hun uitrusting en lastdieren. De tien kozen Susanna als hun leidster en Johanna als hun penningmeester. Hierna zorgden zij voor hun eigen geldmiddelen; ze deden nooit meer een beroep op Judas om hen te ondersteunen.

150:1.3 In die tijd, toen vrouwen zelfs niet in de voornaamste vergaderruimte van de synagoge werden toegelaten (ze mochten alleen in de vrouwengalerij komen), was het zeer verbazingwekkend te zien dat ze erkend werden als gemachtigde leraren van het nieuwe evangelie van het koninkrijk. De opdracht die Jezus deze tien vrouwen gaf toen hij hen uitkoos voor het onderricht van het evangelie en voor hulpbetoon, was de proclamatie van emancipatie die alle vrouwen voor altijd bevrijdde: de man mocht de vrouw voortaan niet meer beschouwen als geestelijk zijn mindere. Dit was zelfs voor de twaalf apostelen een duidelijke schok. Ondanks het feit dat zij de Meester vele malen hadden horen zeggen dat ‘in het koninkrijk der hemelen geen rijke of arme, geen vrije of slaaf, geen man of vrouw bestaat, allen zijn gelijkelijk de zonen en dochters van God,’ waren zij letterlijk met stomheid geslagen toen hij officieel voorstelde om deze tien vrouwen aan te stellen als godsdienstleraren en hun zelfs toe te staan met hen mee te reizen. Het gehele land kwam door deze gedragslijn in beroering en de vijanden van Jezus sloegen niet weinig munt uit deze stap, maar de vrouwelijke gelovigen in het goede nieuws stonden overal onwrikbaar achter hun uitverkoren zusters, en gaven op niet mis te verstane wijze hun goedkeuring te kennen voor deze late erkenning van de plaats van de vrouw in het religieuze werk. En deze bevrijding van vrouwen, door hen de erkenning te geven die hun toekwam, bleven de apostelen direct na het heengaan van de Meester in de praktijk toepassen, ook al vielen latere generaties terug op de oude gebruiken. Gedurende de eerste dagen van de Christelijke kerk werden vrouwelijke leraressen en dienaressen diakonessen genoemd en algemeen erkend. Paulus echter gaf dit alles weliswaar in theorie toe, maar maakte het nooit deel van zijn eigen instelling en vond het persoonlijk moeilijk om in de praktijk uit te voeren.

2. Het oponthoud in Magdala

150:2.1 Toen de groep der apostelen op reis ging vanuit Betsaïda, reisden de vrouwen in de achterhoede. Tijdens de bijeenkomsten zaten ze altijd vooraan in een groep bij elkaar, rechts van de spreker. In steeds grotere aantallen waren vrouwen tot het geloof in het evangelie van het koninkrijk gekomen, en het was een bron van veel moeilijkheden en eindeloze verlegenheid geweest wanneer zij persoonlijk met Jezus of een van de apostelen hadden willen spreken. Nu was dit alles anders. Wanneer één van de vrouwelijke gelovigen de Meester wilde zien of met de apostelen wilde spreken, ging zij naar Susanna, en vergezeld van een van de twaalf vrouwelijke evangelisten begaf ze zich nu meteen naar de Meester of een van zijn apostelen.

150:2.2 In Magdala bewezen de vrouwen voor de eerste maal hun nut en rechtvaardigden zij de wijsheid van het besluit om hen te kiezen. Andreas had zijn metgezellen tamelijk strenge voorschriften gegeven inzake het persoonlijke werk onder vrouwen, speciaal onder degenen van twijfelachtige reputatie. Toen de groep in Magdala aankwam, waren deze tien vrouwelijke evangelisten vrij om de huizen van slechte reputatie binnen te gaan en de blijde boodschap rechtstreeks aan alle inwonenden te prediken. En wanneer zij de zieken bezochten, konden deze vrouwen hun lijdende zusters zeer dicht naderen in hun hulpbetoon. Als gevolg van het optreden van deze tien vrouwen (later bekend als de twaalf vrouwen) in deze plaats, werd Maria Magdalena voor het koninkrijk gewonnen. Door een opeenvolging van tegenslagen en als gevolg van de houding van de achtenswaardige samenleving jegens vrouwen die zulke beoordelingsfouten maken, was deze vrouw in een van de slechte huizen van Magdala terecht gekomen. Het waren Marta en Rachel die Maria uitlegden dat de deuren van het koninkrijk openstonden zelfs voor vrouwen als zij. Maria geloofde het goede nieuws en werd de volgende dag door Petrus gedoopt.

150:2.3 Maria Magdalena werd de meest effectieve lerares van het evangelie onder deze groep van twaalf vrouwelijke evangelisten. Vier weken na haar bekering te Jotapata werd zij samen met Rebekka in deze dienst aangesteld. Maria en Rebekka, evenals de anderen van deze groep, gingen de rest van Jezus’ leven op aarde getrouw en doeltreffend door met dit werk voor de verlichting en verheffing van hun vertrapte zusters; en toen zich de laatste tragische episode in het drama van het leven van Jezus afspeelde, waren deze vrouwen allen aanwezig hoewel alle apostelen op één na waren gevlucht, en niet één hunner verloochende of verried hem.

3. De Sabbat te Tiberias

150:3.1 Op aanwijzing van Jezus had Andreas de Sabbatvieringen van de groep apostelen in handen gelegd van de vrouwen. Dit betekende natuurlijk dat deze diensten niet in de nieuwe synagoge gehouden konden worden. De vrouwen kozen Johanna om bij deze gelegenheid de leiding op zich te nemen, en de bijeenkomst werd gehouden in de eetzaal van het nieuwe paleis van Herodes, want Herodes was afwezig omdat hij resideerde in Julias in Perea. Johanna las uit de Schrift over het werk van de vrouwen in het godsdienstige leven van Israel, en zij noemde daarbij Mirjam, Debora, Ester, en anderen.

150:3.2 Later in de avond hield Jezus voor de gezamenlijke groep een gedenkwaardige toespraak over ‘Magie en bijgeloof’. In die dagen werd de verschijning van een heldere en vermeend nieuwe ster als een teken beschouwd dat er een groot man op aarde was geboren. Kortgeleden was een dergelijke ster waargenomen, en dus vroeg Andreas aan Jezus of er een goede grondslag was voor dergelijke overtuigingen. In zijn uitvoerige antwoord op de vraag van Andreas gaf Jezus een diepgaande beschouwing over het gehele onderwerp van het menselijke bijgeloof. De uitspraken die Jezus op dit moment deed, kunnen in moderne bewoordingen als volgt worden samengevat:

150:3.3 1. De loop van de sterren aan de hemel heeft in het geheel niets te maken met de gebeurtenissen in het leven der mensen op aarde. De astronomie is een passend object van onderzoek voor de wetenschap, maar astrologie is een hoop bijgelovige dwaling, die niet in het evangelie van het koninkrijk thuishoort.

150:3.4 2. Het onderzoek van de inwendige organen van een pas gedood dier kan niets openbaren omtrent het weer, toekomstige gebeurtenissen, of de afloop van zaken van mensen.

150:3.5 3. De geesten der doden komen niet terug om zich in verbinding te stellen met hun familie of hun vroegere vrienden onder de levenden.

150:3.6 4. Tovermiddelen en relikwieën hebben geen kracht om ziekte te genezen, rampen af te weren of boze geesten te beïnvloeden; het geloof in al zulke materiële middelen om de geestelijke wereld te beïnvloeden is niets dan grof bijgeloof.

150:3.7 5. Hoewel het loten een gemakkelijke manier kan zijn om vele kleine moeilijkheden op te lossen, is het niet een methode die bedoeld is om de goddelijke wil te openbaren. De uitkomsten ervan zijn zuiver en alleen een zaak van materieel toeval. De enige manier om in verbinding te treden met de geestelijke wereld ligt besloten in de geestelijke gave aan de mensen, de inwonende geest van de Vader, samen met de uitgestorte geest van de Zoon en de alomtegenwoordige invloed van de Oneindige Geest.

150:3.8 6. Waarzeggerij, tovenarij en hekserij zijn bijgeloof van onwetenden, zoals ook de waanvoorstellingen van de magie. Het geloof in magische getallen, in voortekenen van de goede fortuin en in voorboden van ongeluk, is niets anders dan ongegrond bijgeloof.

150:3.9 7. De verklaring van dromen is grotendeels een bijgelovig en ongegrond systeem van onkundige en fantastische bespiegelingen. Het evangelie van het koninkrijk dient niets gemeen te hebben met de waarzeggende priesters van primitieve godsdiensten.

150:3.10 8. De geesten van het goede of het kwade kunnen niet in materiële symbolen van klei, hout of metaal wonen; afgodsbeelden zijn niets meer dan het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd.

150:3.11 9. De praktijken van de bezweerders, de waarzeggers, de magiërs en de tovenaars zijn ontleend aan het bijgeloof der Egyptenaren, de Assyriërs, de Babyloniërs en de oude Kanaänieten. Amuletten en alle soorten bezweringen zijn even nutteloos om de bescherming van goede geesten te winnen, als om vermeende kwade geesten af te weren.

150:3.12 10. Hij ontmaskerde en veroordeelde openlijk hun geloof in toverformules, godsgerichten, betovering, vervloeking, tekenen, mandragora’s, koorden met knopen en alle andere vormen van onwetend en verslavend bijgeloof.

4. De apostelen worden twee aan twee uitgezonden

150:4.1 Toen Jezus de volgende avond de twaalf apostelen, de apostelen van Johannes en de pas aangestelde groep vrouwen had bijeengeroepen, zei hij: ‘Jullie ziet zelf dat de oogst overvloedig is, maar arbeiders zijn er weinig. Laat ons daarom allen de Heer van de oogst bidden of hij nog meer arbeiders naar zijn akkers wil uitzenden. Terwijl ik hier zal blijven om de nieuwe leraren te bemoedigen en onderricht te geven, zou ik de ouderen twee aan twee willen uitzenden, zodat zij snel door geheel Galilea kunnen trekken en het evangelie van het koninkrijk prediken nu het nog gelegen komt en het er vredig is.’ Vervolgens wees hij de apostelen twee aan twee aan zoals hij wilde dat zij erop uit zouden gaan: Andreas en Petrus, Jakobus en Johannes Zebedeüs, Filippus en Natanael, Tomas en Matteüs, Jakobus en Judas Alfeüs, Simon Zelotes en Judas Iskariot.

150:4.2 Jezus sprak de datum af waarop hij de twaalf in Nazaret terug zou zien, en toen zij uit elkaar gingen, zei hij: ‘Gaat op deze tocht niet naar de niet-Joodse steden, en ook niet naar Samaria, maar gaat in plaats daarvan naar de verloren schapen van het huis Israels. Predikt het evangelie van het koninkrijk en verkondig de reddende waarheid dat de mens een zoon van God is. Herinner je dat de discipel niet meer is dan zijn meester, noch de dienaar groter dan zijn heer. Het is voldoende voor de discipel om gelijk te zijn aan zijn meester, en voor de dienaar om zoals zijn heer te worden. Indien sommige mensen het aangedurfd hebben om de meester van het huis een handlanger van Beëlzebub te noemen, hoeveel te meer zullen zij dan zijn huisgenoten zo beschouwen! Doch jullie moeten niet bang zijn voor deze niet-gelovende vijanden. Ik zeg jullie dat er niets verhuld is dat niet geopenbaard zal worden; er is niets verborgen dat niet bekend zal worden. Wat ik jullie vertrouwelijk heb onderricht, predikt dat met wijsheid in het openbaar. Wat ik jullie in binnenskamers heb geopenbaard, dienen jullie te gelegener tijd van de daken der huizen te verkondigen. En ik zeg jullie, mijn vrienden en discipelen, weest niet bevreesd voor hen die het lichaam kunnen doden, doch niet in staat zijn de ziel te vernietigen; stelt veeleer je vertrouwen op Hem die in staat is het lichaam te voeden en de ziel te verlossen.

150:4.3 ‘Worden niet twee mussen voor een penning verkocht? En toch zeg ik jullie dat niet één van hen wordt vergeten in Gods ogen. Weten jullie niet dat zelfs de haren van je hoofd alle geteld zijn? Vreest daarom niet: jullie gaan de waarde van vele mussen te boven. Schamen jullie je niet voor mijn onderricht: gaat en verkondigt vrede en welwillendheid, maar vergist je niet – jullie prediking zal niet altijd met vrede gepaard gaan. Ik ben gekomen om vrede te brengen op aarde, maar wanneer de mensen mijn gave afwijzen, zullen verdeeldheid en beroering het gevolg zijn. Als allen uit een gezin het evangelie van het koninkrijk aannemen, zal er waarlijk vrede in dat huis wonen, maar als sommigen van het gezin het koninkrijk binnengaan en de anderen het evangelie afwijzen, kan zulk een verdeeldheid alleen maar verdriet en treurigheid teweegbrengen. Doet erg je best om het gehele gezin tot het heil te brengen, opdat iemands eigen huisgenoten niet zijn vijanden worden. Maar wanneer jullie je uiterste best hebt gedaan voor elk lid van elk huisgezin, dan zeg ik jullie dat hij die zijn vader of moeder meer liefheeft dan dit evangelie, het koninkrijk niet waard is.’

150:4.4 Toen de twaalf deze woorden hadden aangehoord, maakten ze zich gereed om te vertrekken. En ze kwamen pas weer bij elkaar op de dag van hun bijeenkomst in Nazaret om Jezus en de andere discipelen te ontmoeten, zoals de Meester had geregeld.

5. Wat moet ik doen om behouden te worden?

150:5.1 Nadat de apostelen van Johannes naar Hebron waren teruggekeerd en de apostelen van Jezus twee aan twee waren uitgezonden, was de Meester op een avond in Sunem bezig met onderricht aan een groep van twaalf nieuwe evangelisten die werkten onder de leiding van Jakob, en aan de twaalf vrouwen; één van hen, Rachel, stelde Jezus de volgende vraag: ‘Meester, wat moeten wij antwoorden als vrouwen ons vragen, Wat moet ik doen om gered te worden?’ Toen Jezus deze vraag hoorde, antwoordde hij:

150:5.2 ‘Wanneer mannen en vrouwen vragen wat zij moeten doen om gered te worden, zullen jullie antwoorden, Geloof dit evangelie van het koninkrijk; aanvaard de goddelijke vergiffenis. Erken door geloof de inwonende geest van God, en de aanvaarding van deze maakt u tot een zoon van God. Hebt ge niet in de Schrift gelezen waar gezegd wordt, “In de Heer heb ik rechtvaardigheid en sterkte.” Ook daar waar de Vader zegt, “Mijn rechtvaardigheid is nabij, mijn verlossing is uitgegaan, en mijn armen zullen mijn volk omsluiten.” “Mijn ziel zal zich verblijden in de liefde van mijn God, want hij heeft mij bekleed met de klederen des heils en mij gehuld in de mantel van zijn gerechtigheid.” Hebt ge ook niet aangaande de Vader gelezen dat zijn naam zal zijn “de Heer van onze gerechtigheid.” “Neem de vuile lompen der eigengerechtigheid weg en bekleed mijn zoon met het gewaad der goddelijke gerechtigheid en eeuwige verlossing.” Het is voor immer waar, “de rechtvaardige zal door geloof leven.” Het binnengaan in het koninkrijk van de Vader is geheel vrij, maar vooruitgang – groei in genade – is onontbeerlijk om er in te blijven.

150:5.3 ‘Redding is het geschenk van de Vader en wordt geopenbaard door zijn Zonen. De aanvaarding daarvan door geloof maakt u deelgenoot van de goddelijke natuur, een zoon of dochter van God. Door geloof wordt ge gerechtvaardigd, door geloof wordt ge gered; en door ditzelfde geloof wordt ge eeuwig verder gebracht op de weg van progressieve, goddelijke volmaaktheid. Door geloof werd Abraham gerechtvaardigd en werd hij zich bewust van het heil door het onderricht van Melchizedek. Door alle eeuwen heen heeft ditzelfde geloof de mensenkinderen gered, doch nu is er een Zoon uitgegaan van de Vader om de redding werkelijker en aanvaardbaarder te maken.’

150:5.4 Toen Jezus was opgehouden te spreken, heerste er grote blijdschap onder degenen die deze genadevolle woorden hadden aangehoord, en in de dagen daarna gingen ze allen met nieuwe kracht en vernieuwde energie en enthousiasme verder met de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk. En de vrouwen verheugden zich des te meer, wetend dat ook zij hun aandeel hadden in deze plannen voor de vestiging van het koninkrijk op aarde.

150:5.5 Om zijn slotwoorden samen te vatten, zei Jezus: ‘Je kunt redding niet kopen; je kunt rechtvaardigheid niet verdienen. Redding is het geschenk van God en rechtvaardigheid is de natuurlijke vrucht van het uit de geest geboren leven van de zonen in het koninkrijk. Je zult niet behouden worden omdat je een rechtvaardig leven leidt; het is veeleer zo dat je een rechtvaardig leven leidt omdat je reeds verlost bent, het zoonschap hebt herkend als het geschenk van God en de dienst in het koninkrijk als de hoogste vreugde van het leven op aarde. Wanneer de mensen tot het geloof komen in dit evangelie dat een openbaring is van de goedheid van God, zullen zij vrijwillig berouw hebben over alle zonde die zij kennen. Het besef van het zoonschap is onverenigbaar met het verlangen om te zondigen. Zij die in het koninkrijk geloven, hongeren naar gerechtigheid en dorsten naar goddelijke volmaaktheid.’

6. Het avondonderricht

150:6.1 In de avondbesprekingen behandelde Jezus vele onderwerpen. Tijdens de verdere duur van deze tocht – voordat allen weer bij elkaar kwamen in Nazaret – behandelde hij ‘De liefde van God’, ‘Dromen en visioenen’, ‘Boosaardigheid’, ‘Nederigheid en ootmoed’, ‘Moed en trouw’, ‘Muziek en godsverering’, ‘Dienst en gehoorzaamheid’, ‘Trots en aanmatiging’, ‘Vergeving met betrekking tot berouw’, ‘Vrede en volmaaktheid’, ‘Kwaadspreken en afgunst’, ‘Kwaad, zonde en verzoeking’, ‘Twijfel en ongeloof’, ‘Wijsheid en godsverering.’ Nu de oudere apostelen afwezig waren, deden deze jongere groepen van zowel mannen als vrouwen vrijer mee aan deze besprekingen met de Meester.

150:6.2 Na twee of drie dagen met een groep van twaalf evangelisten te hebben doorgebracht, ging Jezus gewoonlijk verder om zich bij een andere groep te voegen: hij werd door de koeriers van David op de hoogte gehouden van de verblijfplaatsen en bewegingen van al deze werkers. Daar dit hun eerste tocht was, bleven de vrouwen een groot gedeelte van de tijd bij Jezus. Door de koeriersdienst werden alle groepen volledig op de hoogte gehouden van de voortgang van de tocht, en de ontvangst van nieuws van andere groepen was altijd een bron van bemoediging voor deze verspreide en van elkaar gescheiden werkers.

150:6.3 Voordat ze uit elkaar waren gegaan, was afgesproken dat de twaalf apostelen, samen met de evangelisten en het vrouwenkorps, zich op vrijdag, 4 maart, in Nazaret zouden verzamelen om de Meester te zien. Omstreeks deze tijd begonnen deze verschillende groepen apostelen en evangelisten uit alle delen van midden en zuidelijk Galilea dan ook in de richting van Nazaret te trekken. In de namiddag bereikten Petrus en Andreas als laatsten het kamp dat de vroeg aangekomenen hadden ingericht en dat zich in het hoogland ten noorden van de stad bevond. Dit was de eerste maal sedert de aanvang van zijn openbaar optreden dat Jezus een bezoek aan Nazaret bracht.

7. Het verblijf in Nazaret

150:7.1 Deze vrijdagmiddag liep Jezus geheel onopgemerkt in Nazaret rond en niemand herkende hem. Hij liep langs het huis waar hij als kind was opgegroeid en langs de timmermanswerkplaats, en bracht een half uur door op de heuvel waar hij als jongen zo had genoten. Sinds de dag dat hij door Johannes in de Jordaan was gedoopt, had zulk een vloedgolf van menselijke emoties de ziel van de Zoon des Mensen niet meer beroerd. Toen hij de berg afliep, hoorde hij het bekende geluid van het blazen van de trompet dat de zonsondergang aankondigde, precies zoals hij het zo vele, vele malen had gehoord toen hij een opgroeiende jongen was in Nazaret. Voordat hij naar het kamp terugkeerde, wandelde hij naar beneden langs de synagoge waar hij naar school was gegaan, en haalde zijn hart op aan vele herinneringen aan zijn kindertijd. Eerder op de dag had Jezus Tomas naar de overste der synagoge gezonden om af te spreken dat hij in de ochtenddienst op de Sabbat zou spreken.

150:7.2 De mensen van Nazaret hadden nooit de naam gehad dat zij godvruchtig waren en rechtvaardig leefden. In de loop der jaren werd dit dorp steeds meer aangestoken door de lage morele normen van het nabijgelegen Sepforis. Tijdens de hele jeugd van Jezus en zijn jaren als jongeman waren de meningen over hem verdeeld geweest in Nazaret; velen hadden het hem kwalijk genomen dat hij naar Kafarnaüm was verhuisd. Ofschoon de inwoners van Nazaret veel hadden gehoord over het doen en laten van hun vroegere timmerman, hadden ze het hem kwalijk genomen dat hij zijn geboortedorp nooit had opgenomen in een van zijn eerdere prediktochten. Ze hadden zeker gehoord van Jezus’ vermaardheid, maar het me- rendeel van de inwoners was boos omdat hij geen van zijn grote werken had gedaan in het stadje waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Maandenlang hadden de inwoners van Naza- ret veel over Jezus gesproken, maar over het algemeen hadden ze geen gunstige opinie over hem.

150:7.3 Zo belandde de Meester in een uitgesproken vijandige en overmatig kritische atmosfeer, in plaats van dat hem een welkom thuis werd bereid. Maar dit was nog niet alles. Zijn vijanden, die wisten dat hij deze Sabbat in Nazaret zou doorbrengen en veronderstelden dat hij wel in de synagoge zou spreken, hadden veel ruwe, ongemanierde mannen ingehuurd om hem lastig te vallen en op alle mogelijke manieren onrust te veroorzaken.

150:7.4 De meeste oudere vrienden van Jezus, ook de chazan-leraar uit zijn jonge jaren die zo op hem gesteld was geweest, waren dood of hadden Nazaret verlaten, en de jongere generatie nam hem zijn vermaardheid kwalijk uit sterke afgunst. Ze dachten er niet aan hoe hij zich in zijn jonge jaren had gewijd aan het gezin van zijn vader, en ze hadden bittere kritiek op hem omdat hij naliet zijn broer en getrouwde zusters, die in Nazaret woonden, te bezoeken. De houding die Jezus’ familie ten opzichte van hem had ingenomen, had er eveneens toe bijgedragen dat deze onvriendelijke gevoelens van de burgerij sterker waren geworden. De orthodoxen onder de Joden matigden zich zelfs kritiek aan op Jezus omdat hij op deze Sabbatmorgen op weg naar de synagoge te vlug liep.

8. De Sabbatdienst

150:8.1 Het was mooi weer op deze Sabbatdag, en heel Nazaret, vriend en vijand, liep uit om de vroegere inwoner van hun stadje in de synagoge te horen spreken. Velen van het gevolg van de apostelen moesten buiten de synagoge blijven: er was niet voldoende plaats voor allen die naar hem kwamen luisteren. Als jongeman had Jezus dikwijls in dit bedehuis gesproken, maar op deze morgen, toen de overste der synagoge hem de rol der heilige geschriften overhandigde voor de Schriftlezing, scheen geen der aanwezigen zich te herinneren dat dit hetzelfde handschrift was dat hij aan de synagoge geschonken had.

150:8.2 De diensten op deze dag werden op dezelfde wijze gehouden als in de dagen toen Jezus ze als jongen had bijgewoond. Hij besteeg het podium voor de sprekers samen met de overste der synagoge, en de dienst nam een aanvang met het zeggen van twee gebeden: ‘Gezegend is de Heer, de Koning der wereld, die het licht formeert en de duisternis schept, die vrede maakt en alles schept; hij die in barmhartigheid licht geeft aan de aarde en aan hen die haar bewonen, en uit goedheid dag aan dag en immer weer de werken der schepping vernieuwt. Gezegend is de Heer onze God om de heerlijkheid van het werk zijner handen en om de lichtgevende lichten die hij tot zijn lof heeft gemaakt. Selah. Gezegend is de Heer onze God die de lichten geformeerd heeft.’

150:8.3 Na een ogenblik stilte baden ze opnieuw: ‘Met grote liefde heeft de Heer onze God ons liefgehad, en met overvloedig medelijden heeft hij medelijden met ons gehad, onze Vader en onze Koning, terwille van onze vaderen die op hem hebben betrouwd. Gij hebt hun de inzettingen des levens onderwezen; ontferm u over ons en onderricht ons. Verlicht onze ogen in de wet; maak dat ons hart kleeft aan uw geboden; verenig onze harten tot de liefde en vrees van uw naam, en wij zullen niet te schande worden, tot in de eeuwen der eeuwen. Want gij zijt een God die verlossing bereidt, en gij hebt ons uit alle natiën en volken uitverkoren en in waarheid hebt gij ons uw grote naam doen naderen – sela – opdat wij met liefde uw eenheid mogen prijzen. Gezegend is de Heer, die in liefde zijn volk Israel heeft verkozen.’

150:8.4 De gemeente reciteerde daarna de Shema, de Joodse geloofsbelijdenis. Dit ritueel bestond uit het herhalen van talrijke passages uit de wet en gaf aan dat de deelnemers aan de dienst het juk van het koninkrijk des hemels op zich namen, ook het juk der geboden zoals deze van toepassing waren op de dag en de nacht.

150:8.5 Daarna volgde het derde gebed: ‘Voorwaar gij zijt Jahweh, onze God en de God onzer vaderen; onze Koning en de Koning onzer vaderen; onze Verlosser en de Verlosser onzer vaderen; onze Schepper en de rots van ons behoud; onze hulp en onze bevrijder. Uw naam is van eeuwigheid en er is geen God dan gij alleen. Een nieuw gezang zongen zij die bevrijd waren tot lof van uw naam bij de oever der zee; zij allen prezen u en erkenden u als hun koning en zeiden, Jahweh zal heersen tot in de eeuwen der eeuwen. Gezegend is de Heer die Israel heeft verlost.’

150:8.6 De overste van de synagoge nam toen zijn plaats in voor de ark, of kist, die de heilige geschriften bevatte, en begon de negentien gebeden van lofprijzing of dankzegging te reciteren. Bij deze gelegenheid was het echter wenselijk de dienst te bekorten, zodat de voorname gast meer tijd zou hebben voor zijn toespraak: dienovereenkomstig werden alleen de eerste en de laatste van de dankzeggingen gereciteerd. De eerste was: ‘Gezegend is de Heer onze God, de God onzer vaderen, de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob; de grote, machtige en vreselijke God, die barmhartigheid en goedheid betoont, die alle dingen schept, die de genadevolle beloften aan de vaderen indachtig is en een verlosser doet komen tot hun kindskinderen om zijns naams wil, uit liefde. O Koning, helper, verlosser en schild! Gezegend zijt gij, o Jahweh, het schild van Abraham.’

150:8.7 Daarop volgde de laatste zegenbede: ‘O schenk voor altijd grote vrede aan uw volk Israel, want gij zijt Koning en de Heer van alle vrede. En het is goed in uw ogen Israel te allen tijde en ieder uur te zegenen met vrede. Gezegend zijt gij, Jahweh, die uw volk Israel zegent met vrede.’ De gemeente keek de overste niet aan wanneer hij de dankzeggingen reciteerde. Na de zegenbeden sprak hij een niet aan vaste vormen gebonden gebed uit dat geschikt was voor de gelegenheid, en toen dit ten einde was, sprak de gemeente gezamenlijk het amen.

150:8.8 Vervolgens liep de chazan naar de ark, nam er een rol uit die hij aan Jezus overhandigde opdat deze de Schriftlezing zou doen. Het was de gewoonte om zeven personen te vragen niet minder dan drie verzen uit de wet voor te lezen, maar voor deze gelegenheid werd van dit gebruik afgezien, opdat de bezoeker naar eigen keuze kon voorlezen. Jezus stond op, nam de rol aan, en begon voor te lezen uit Deuteronomium: ‘Want dit gebod, hetgeen ik u heden opleg, is niet verborgen voor u en niet ver weg. Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen, wie zal voor ons opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? Neen, het woord des levens is zeer nabij, ja met u en in uw hart, opdat gij het moogt kennen en gehoorzamen.’

150:8.9 En toen hij het lezen uit de wet had beëindigd, nam hij Jesaja en begon te lezen: ‘De geest des Heren is op mij omdat hij mij gezalfd heeft om goede tijding te verkondigen aan de armen. Hij heeft mij gezonden om vrijlating te verkondigen aan de gevangenen en het herkrijgen van het gezicht aan de blinden, om de gekneusden de vrijheid te geven en om het jaar van het welbehagen des Heren te verkondigen.’

150:8.10 Jezus sloot de boekrol en toen hij deze had teruggegeven aan de overste der synagoge, ging hij zitten en begon hij zijn toespraak tot de mensen. Hij begon te zeggen: ‘Heden is deze Schrift vervuld.’ En daarop sprak Jezus bijna een kwartier lang over ‘De Zonen en Dochters van God.’ Velen uit het gehoor waren ingenomen met de toespraak en zij verwonderden zich over zijn minzaamheid en wijsheid.

150:8.11 Het was de gewoonte in de synagoge dat de spreker nog bleef wanneer de officiële dienst ten einde was, zodat degenen die daarvoor belangstelling hadden hem nog vragen konden stellen. Jezus deze Sabbatmorgen dan ook van het podium af en begaf zich te midden van de drom mensen die zich naar voren drongen om vragen te stellen. Hieronder bevonden zich vele roerige individuen die kwaad in de zin hadden, terwijl aan de buitenrand de laaghartige mannen circuleerden die waren ingehuurd om Jezus overlast te bezorgen. Vele discipelen en evangelisten die buiten waren gebleven, drongen nu de synagoge binnen en zagen al spoedig dat er moeilijkheden op komst waren. Zij trachtten de Meester weg te leiden, doch hij wilde niet met hen meegaan.

9. De verwerping in Nazaret

150:9.1 Jezus zag zich in de synagoge omringd door een grote drom vijanden en een klein aantal volgelingen, en in antwoord op hun lompe vragen en sinistere uitdagingen merkte hij half schertsend op: ‘Ja, ik ben de zoon van Jozef; ik ben de timmerman, en het verbaast me niet dat ge mij herinnert aan het spreekwoord, “Geneesheer, genees uzelf,” en dat ge mij uitdaagt ook in Nazaret te doen wat ik, naar gij hebt gehoord, te Kafarnaüm heb gedaan; maar gij kunt getuigen dat zelfs de Schrift zegt dat “een profeet niet ongeëerd is, behalve in zijn eigen land en onder zijn eigen volk.”’

150:9.2 Maar zij drongen op en stootten hem aan en zeiden, terwijl ze beschuldigende vingers naar hem uitstaken: ‘Ge denkt dat ge beter zijt dan de mensen van Nazaret; ge bent bij ons vandaan getrokken, maar uw broer is een gewone werkman en uw zusters wonen nog te midden van ons. Wij kennen uw moeder, Maria. Waar zijn die vandaag? Wij horen grote dingen over u, maar wij zien u geen wonderen doen nu ge hier terugkomt.’ Jezus antwoordde hun: ‘Ik houd van de mensen die in de stad wonen waar ik ben opgegroeid en ik zou heel blij zijn als gij allen het koninkrijk des hemels binnenging, maar het is niet aan mij om te beslissen over het doen van de werken Gods. De transformaties door genade worden bewerkstelligd in antwoord op het levende geloof van hen die deze gunsten ontvangen.’

150:9.3 Jezus had de menigte op een gemoedelijke manier wel naar zijn hand kunnen zetten en zelfs zijn felste vijanden wel doeltreffend kunnen ontwapenen, indien niet een van zijn eigen apostelen een tactische blunder had begaan. Simon Zelotes had, geholpen door Nahor, een van de jongere evangelisten, intussen een groep vrienden van Jezus vanuit de menigte bij elkaar verzameld, en in strijdlustige houding de vijanden van de Meester te verstaan gegeven dat ze weg moesten gaan. Jezus had de apostelen reeds lang onderricht dat een zacht woord de toorn afwendt, maar zijn volgelingen waren niet gewend om hun geliefde leraar, die zij zo bereidwillig Meester noemden, met zulk een onbeleefdheid en minachting te zien behandelen. Het werd hen teveel en onwillekeurig lieten zij hun hartstochtelijke, heftige verbolgenheid blijken, hetgeen alleen tot gevolg had dat de geest van de massa wakker werd geroepen in deze goddeloze, ongemanierde verzameling mensen. En zo, onder aanvoering van huurlingen, grepen deze bruten Jezus beet en stormden met hem de synagoge uit naar de overhangende rand van een zeer steile heuvel in de buurt, waar ze hem overheen wilden duwen, zodat hij dood zou vallen. Maar juist toen ze op het punt stonden hem over de rand van de rots te duwen, wendde Jezus zich plotseling om naar degenen die hem vasthielden en, terwijl hij hen aanzag, kruiste hij rustig zijn armen. Hij zei niets, maar zijn vrienden waren uiterst verbaasd te zien dat, toen Jezus naar voren liep, de bende uiteenweek en hem ongehinderd liet passeren.

150:9.4 Gevolgd door zijn discipelen, ging Jezus vervolgens naar hun kamp, waar dit alles besproken werd. Zij maakten zich die avond gereed om de volgende morgen vroeg naar Kafarnaüm terug te keren, zoals Jezus had gezegd. Dit roerige einde van de derde openbare prediktocht had een ontnuchterende uitwerking op al Jezus’ volgelingen. Ze begonnen de betekenis te beseffen van sommige dingen die Jezus hen had onderricht: het feit begon tot hen door te dringen dat het koninkrijk alleen zou komen via veel verdriet en bittere teleurstelling.

150:9.5 Deze zondagmorgen verlieten zij Nazaret en reisden langs verschillende wegen naar Betsaïda, waar zich ten slotte iedereen op donderdagmiddag, 10 maart, verzamelde. Ze kwamen bij elkaar als een ontnuchterde, ernstige groep gedesillusioneerde predikers van het evangelie der waarheid, en niet als een enthousiaste, alles overwinnende compagnie van triomfantelijke kruisvaarders.