Het Urantia Boek

Verhandeling 144

Op Gilboa en in de Dekapolis

144:0.1 SEPTEMBER en oktober werden in afzondering doorgebracht in een afgelegen kamp op de helling van de berg Gilboa. De maand september was Jezus hier alleen met zijn apostelen en onderrichtte en instrueerde hen in de waarheden van het koninkrijk.

144:0.2 Er waren meerdere redenen waarom Jezus en zijn apostelen zich bij deze gelegenheid hadden teruggetrokken aan de grens van Samaria en de Dekapolis. De godsdienstige autoriteiten in Jeruzalem waren zeer vijandig gestemd; Herodes Antipas hield Johannes nog steeds gevangen, bang om hem vrij te laten maar ook om hem terecht te stellen, terwijl hij de verdenking bleef koesteren dat Johannes en Jezus op de een of andere manier samenwerkten. Door deze omstandigheden was het niet verstandig plannen te maken voor een dynamische aanpak van het werk in Judea of in Galilea. Er was nog een derde reden: de langzaam groeiende spanning tussen de leiders van de discipelen van Johannes en de apostelen van Jezus, die ernstiger werd naarmate het aantal gelovigen toenam.

144:0.3 Jezus wist dat de dagen van het inleidende werk van onderricht en prediking weldra afgelopen zouden zijn, dat de volgende stap het begin zou betekenen van de volle en laatste prestatie in zijn leven op aarde, en hij wilde niet dat de aanzet van deze onderneming in enig opzicht moeilijk of beschamend zou zijn voor Johannes de Doper. Jezus had daarom besloten zich enige tijd terug te trekken om met zijn apostelen al het geleerde nog eens door te nemen, en daarna op onopvallende wijze enig werk te doen in de steden van de Dekapolis, totdat Johannes ofwel ter dood zou worden gebracht, of zou worden vrijgelaten om zich dan bij hen aan te sluiten voor een gezamenlijke krachtsinspanning.

1. Het Kamp op Gilboa

144:1.1 Na verloop van tijd raakten de twaalf steeds meer toegewijd aan Jezus en aan het werk voor het koninkrijk. Hun toewijding was voor een groot deel een zaak van persoonlijke loyaliteit. Zij konden zijn veelzijdige onderricht niet bevatten: zij begrepen de natuur van Jezus niet ten volle, noch de betekenis van zijn zelfschenking op aarde.

144:1.2 Jezus maakte zijn apostelen duidelijk dat zij zich om drie redenen hadden teruggetrok- ken:

144:1.3 1. om hun begrip van, en geloof in het evangelie van het koninkrijk te verdiepen en te versterken;

144:1.4 2. om de oppositie tegen hun werk, zowel in Judea als in Galilea, te laten bedaren;

144:1.5 3. om het lot van Johannes de Doper af te wachten.

144:1.6 Tijdens hun verblijf op de berg Gilboa vertelde Jezus de twaalf veel over zijn jeugd en zijn ervaringen op de berg Hermon; hij onthulde hen ook het een en ander van wat er in de heuvels was gebeurd gedurende de veertig dagen direct na zijn doop. En tezelfdertijd droeg hij hun op om niemand iets over deze ervaringen te vertellen tot na zijn terugkeer naar de Vader.

144:1.7 Tijdens deze septemberweken rustten zij uit, praatten met elkaar, haalden hun ervaringen op sinds de tijd dat Jezus hen voor het eerst opgeroepen had tot deze dienst, en ondernamen zij een ernstige poging om alles wat de Meester hun tot dusver had geleerd in onderling verband te brengen. Tot op zekere hoogte voelden ze allen dat dit hun laatste gelegenheid zou zijn om langere tijd rust te nemen. Zij beseften dat hun volgende openbare optreden, hetzij in Judea hetzij in Galilea, het begin zou zijn van de definitieve verkondiging van het komende koninkrijk, doch ze hadden weinig of geen duidelijke ideeën over wat het koninkrijk zou zijn wanneer het zou komen. Johannes en Andreas dachten dat het koninkrijk reeds gekomen was; Petrus en Jakobus geloofden dat het nog komen moest; Natanael en Tomas kwamen er openlijk voor uit dat het voor hen een raadsel was. Matteüs, Filippus, en Simon Zelotes waren onzeker en verward; de tweelingen verkeerden in zalige onwetendheid omtrent het verschil van mening en Judas Iskariot was stil en gaf zich niet bloot.

144:1.8 Een groot gedeelte van deze tijd was Jezus alleen op de berg in de buurt van het kamp. Af en toe nam hij Petrus, Jakobus, of Johannes met zich mee, maar meestal ging hij weg om alleen te bidden of zich met zijn Vader te onderhouden. Na Jezus’ doop en de veertig dagen in de heuvels van Perea is het eigenlijk minder juist deze tijden van gemeenschap met zijn Vader aan te duiden als gebed, en evenmin is het consequent om over Jezus te spreken als aanbiddend, maar het is volkomen juist om deze perioden aan te duiden als tijden van persoonlijke gemeenschap met zijn Vader.

144:1.9 Het centrale thema van de gesprekken in deze hele maand september was gebed en godsverering. Nadat zij enige dagenlang over godsverering hadden gesproken, hield Jezus ten slotte zijn gedenkwaardige verhandeling over het gebed, als antwoord op het verzoek van Tomas: ‘Meester, leer ons hoe wij moeten bidden.’

144:1.10 Johannes had zijn discipelen een gebed geleerd, een gebed om redding in het komende koninkrijk. Ofschoon Jezus zijn volgelingen nimmer verbood om Johannes’vorm van gebed te gebruiken, bemerkten de apostelen al zeer spoedig dat hun Meester de praktijk van het uitspreken van vaste en formele gebeden niet geheel goedkeurde. Niettemin vroegen gelovigen voortdurend om onderricht te worden hoe ze moesten bidden. De twaalf hunkerden ernaar te weten welke vorm van smeekbede Jezus zou goedkeuren. Het was voornamelijk vanwege deze behoefte aan een smeekbede in een eenvoudige vorm voor gewone mensen, dat Jezus bij deze gelegenheid, en in antwoord op het verzoek van Tomas, erin toestemde om hen een tot nadenken stemmende vorm van gebed te leren. Jezus gaf hun dit onderricht op een middag in de derde week van hun verblijf op de berg Gilboa.

2. De verhandeling over het gebed

144:2.1 ‘Johannes leerde jullie inderdaad een eenvoudige vorm van gebed: “O Vader, reinig ons van zonde, toon ons uw heerlijkheid, openbaar ons uw liefde, en laat uw geest onze harten heiligen, nu en immer; Amen!” Hij leerde jullie dit gebed zodat jullie iets zoudt hebben om aan de scharen te leren. Het was niet zijn bedoeling dat je een dergelijke vaste, formele smeekbede zoudt gebruiken als de uitdrukking van je eigen ziel in gebed.

144:2.2 ‘Het gebed is geheel en al een persoonlijke, spontane uitdrukking van de houding van de ziel jegens de geest; bidden moet de gemeenschap van het zoonschap en de uitdrukking van vriendschap zijn. Wanneer het gebed wordt geformuleerd door de geest, leidt het tot coöpe-ratieve geestelijke vooruitgang. Het ideale gebed is een vorm van geestelijke gemeenschap, die tot intelligente godsverheerlijking voert. Waar gebed is de oprechte instelling van het omhoogreiken naar de hemel om je idealen te bereiken.

144:2.3 ‘Het gebed is de adem van de ziel en dient jullie ertoe te brengen volhardend te zijn in jullie inspanning om de wil van de Vader te weten te komen. Indien iemand van jullie een buurman heeft en je gaat midden in de nacht naar hem toe en zegt: “Vriend, leen mij drie broden, want een vriend van mij die op reis is, is mij komen bezoeken en ik heb niets om hem voor te zetten,” en indien je buurman dan antwoordt: “Val mij niet lastig, want de deur is nu gesloten en de kinderen en ik zijn in bed; ik kan dus niet opstaan om je brood te geven”, zul je aanhouden en uitleggen dat je vriend honger heeft, en dat je geen eten hebt om hem aan te bieden. Ik zeg jullie, dat ook als je buurman niet wil opstaan om je brood te geven omdat je zijn vriend bent, hij toch vanwege je lastige aandrang zal opstaan en je zoveel broden geven als je nodig hebt. Indien je dan door volharding zelfs van een sterfelijk mens gunsten verkrijgt, hoeveel te meer zal dan volharding in de geest je het brood des levens doen verkrijgen uit de bereidwillige handen van de Vader in de hemel. Opnieuw zeg ik jullie: vraagt en het zal je gegeven worden, zoekt en je zult vinden, klopt en je zult worden opengedaan. Want een ieder die vraagt ontvangt, hij die zoekt vindt, en voor hem die klopt, zal de deur der verlossing worden opengedaan.

144:2.4 ‘Wie van jullie, die vader is, zou indien zijn zoon onverstandige dingen vraagt, hem niet zonder aarzelen liever dingen geven die in overeenstemming zijn met zijn ouderlijke wijsheid, dan de dingen vervat zijn in de termen van het gebrekkige verzoek van zijn zoon? Indien het kind een brood nodig heeft, geef je het dan een steen, alleen maar omdat het zo onverstandig is daarom te vragen? Indien je zoon behoefte heeft aan een vis, zul je hem dan een waterslang geven alleen maar omdat deze toevallig samen met de vis wordt opgehaald in het net en het kind in zijn domheid om de slang vraagt? Indien dan jullie, sterfelijke, eindige mensen, al weet hoe je gebeden moet verhoren en goede, passende gaven moet schenken aan je kinderen, hoeveel te meer zal dan je hemelse Vader de geest en vele bijkomende zegeningen schenken aan hen die hem daarom vragen? De mensen zouden altijd moeten bidden en niet ontmoedigd worden.

144:2.5 ‘Laat mij jullie het verhaal vertellen van een zekere rechter die in een verdorven stad woonde. Deze rechter was niet Godvrezend, en had evenmin respect voor de mens. Nu was er in die stad een behoeftige weduwe, die telkens weer bij die onrechtvaardige rechter kwam en zei: “Geef mij bescherming tegen mijn tegenpartij.” Een tijd lang wilde hij niet naar haar luisteren, maar toen zei hij tegen zichzelf: “Ofschoon ik God niet vrees en geen consideratie met de mensen heb, zal ik deze weduwe, omdat zij niet ophoudt mij lastig te vallen, toch recht doen, anders vermoeit ze me nog met haar voortdurende terugkomen.” Ik vertel jullie deze verhalen om jullie aan te moedigen te volharden in het bidden en niet om daarmee te suggereren dat jullie beden de gerechte en rechtvaardige Vader daarboven zullen veranderen. Jullie volharding zal echter niet de gunst van God winnen, maar jullie aardse instelling veranderen en de capaciteit tot geest-ontvankelijkheid van jullie ziel vergroten.

144:2.6 ‘Maar wanneer jullie bidden, doen jullie dat met zo weinig geloof. Echt geloof zal bergen van materiële moeilijkheden verzetten, die mogelijk de zielsexpansie en geestelijke vooruitgang in de weg staan.’

3. Het gebed van de gelovige

144:3.1 Maar de apostelen waren nog niet tevreden: zij wilden dat Jezus hun een modelgebed zou geven dat zij aan de nieuwe discipelen zouden kunnen leren. Toen Jakobus Zebedeüs deze verhandeling over het gebed had aangehoord, zei hij: ‘Heel goed, Meester, maar wij wensen niet zozeer een vorm van gebed voor onszelf, als voor de nieuwe gelovigen, die ons heel vaak vragen: “Leer ons zo te bidden tot de Vader in de hemel, dat hij ons gebed kan aanvaarden.”’

144:3.2 Toen Jakobus was uitgesproken, zei Jezus: ‘Indien jullie dan nog steeds zo’n gebed wenst, wil ik jullie wel het gebed geven dat ik mijn broers en zusters in Nazaret heb geleerd’:

144:3.3 Onze Vader die in de hemelen zijt,

144:3.4 Uw naam worde geheiligd.

144:3.5 Uw koninkrijk kome; uw wil geschiede

144:3.6 Op aarde zoals in de hemel.

144:3.7 Geef ons heden ons brood voor morgen;

144:3.8 Verkwik onze ziel met het water des levens.

144:3.9 En vergeef ieder van ons onze schulden,

144:3.10 Zoals wij ook onze schuldenaren hebben vergeven.

144:3.11 Behoud ons in verzoeking, bevrijd ons van het kwaad,

144:3.12 En maak ons steeds meer volmaakt zoals gij.

144:3.13 Het is niet zo vreemd dat de apostelen van Jezus verlangden dat hij hun een modelgebed voor gelovigen zou leren. Johannes de Doper had zijn volgelingen verschillende gebeden geleerd, en alle grote leraren hadden gebeden geformuleerd voor hun leerlingen. De godsdienstleraren van de Joden hadden ongeveer vijfentwintig tot dertig vaste gebeden die ze in de synagogen en zelfs op de hoeken van de straten reciteerden. Jezus was bijzonder gekant tegen het bidden in het openbaar. Tot dusver hadden de twaalf hem slechts een paar maal horen bidden. Zij merkten dat hij hele nachten in gebed of aanbidding doorbracht, en waren zeer nieuwsgierig om te horen hoe hij bad en welke vorm zijn beden hadden. Ze voelden zich werkelijk erg in het nauw gedreven en wilden weten wat ze de scharen moesten antwoorden wanneer deze vroegen onderricht te worden hoe ze moesten bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen had onderwezen.

144:3.14 Jezus leerde de twaalf om altijd in afzondering te bidden; om alleen weg te gaan in de rustige omgeving van de natuur, of naar hun kamer te gaan en de deur te sluiten als ze baden.

144:3.15 Na de dood van Jezus en zijn hemelvaart naar de Vader werd het de gewoonte van vele gelovigen om dit zogeheten gebed van de Heer te beëindigen met de toevoeging – ’In de naam van de Heer Jezus Christus.’ Nog later gingen er bij het overschrijven twee regels verloren en werd aan dit gebed een extra zinsnede toegevoegd, die luidde: ‘Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid.’

144:3.16 Jezus gaf de apostelen het gebed in de collectieve vorm, zoals zij het thuis in Nazaret hadden gebeden. Hij heeft nimmer een vast persoonlijk gebed onderricht, alleen gebeden voor een groep, familie, of voor de gemeenschap. En hij heeft nooit uit eigen beweging aangeboden om dit te doen.

144:3.17 Jezus leerde dat doeltreffend gebed moet zijn:

144:3.18 1. onbaatzuchtig – niet alleen voor zichzelf:

144:3.19 2. gelovend – naar het geloofsvertrouwen:

144:3.20 3. oprecht – met een eerlijk hart;

144:3.21 4. intelligent – naar de verlichting;

144:3.22 5. vertrouwend – in onderworpenheid aan de alwijze wil van de Vader.

144:3.23 Wanneer Jezus hele nachten op de berg in gebed doorbracht, was dit voornamelijk voor zijn discipelen, in het bijzonder voor de twaalf. De Meester bad zeer weinig voor zichzelf, ofschoon hij dikwijls in aanbidding was, in godsverering die de natuur had van intelligente gemeenschap met zijn Paradijs-Vader.

4. Meer over gebed

144:4.1 Na de verhandeling over het gebed bleven de apostelen de Meester nog dagenlang vragen stellen over deze hoogst belangrijke en eerbiedige gewoonte. Het onderricht van Jezus inzake gebed en aanbidding dat hij de apostelen deze dagen gaf, kan in moderne bewoordingen als volgt worden samengevat:

144:4.2 De ernstige, verlangende herhaling van een smeekbede, wanneer zulk een gebed de oprechte uiting is van een kind van God en in geloofsvertrouwen wordt gedaan, vergroot altijd de capaciteit van de ziel tot geestelijke ontvankelijkheid, hoe onberaden of onvatbaar voor rechtstreeks verhoor het ook mag zijn.

144:4.3 Houdt bij al uw bidden in gedachten dat het zoonschap een geschenk is. Van geen enkel kind wordt gevraagd de status van zoon of dochter te verdienen. Het aardse kind komt tot aanzijn door de wil van zijn ouders. Zo ook komt het kind van God in de genade en het nieuwe leven van de geest door de wil van de Vader in de hemel. Daarom moet het koninkrijk des hemels – goddelijk zoonschap — ontvangen worden als door een klein kind. Ge verdient rechtvaardigheid – voortgaande karakterontwikkeling – doch ge ontvangt het zoonschap door genade en door geloof.

144:4.4 Gebed bracht Jezus tot de hoge gemeenschap van zijn ziel met de Allerhoogste Regeerders van het universum van universa. Gebed zal de stervelingen op aarde omhoogbrengen tot de gemeenschap van ware godsverering. De geestelijke capaciteit van de ziel tot ontvankelijkheid bepaalt de hoeveelheid hemelse zegeningen die men zich, als een antwoord op gebed, persoonlijk kan toeëigenen en bewust kan beseffen.

144:4.5 Gebed en de godsverering die ermee samenhangt, is een methode om zich vrij te maken van de dagelijkse routine van het leven, van de monotone sleur van het materiële bestaan. Het is een toegangsweg tot vergeestelijkte zelfverwerkelijking en tot individualiteit van intellectuele en religieuze verworvenheid.

144:4.6 Het bidden is een tegengif tegen schadelijke introspectie. Zoals de Meester het onderrichtte, is bidden althans zulk een weldoend dienstbetoon aan de ziel. Jezus maakte consequent gebruik van de heilzame invloed van het bidden voor de medemens. De Meester bad gewoonlijk in de meervoudsvorm, niet in het enkelvoud. Behalve in de grote crises in zijn aardse leven, bad Jezus nooit voor zichzelf.

144:4.7 Het gebed is de ademhaling van het geest-leven midden in de materiële civilisatie van de volken der mensheid. Godsverering is de redding van de genotzuchtige generaties van stervelingen.

144:4.8 Zoals het gebed vergeleken kan worden met het opladen van de geestelijke accu van de ziel, zo kan godsverering worden vergeleken met het afstemmen van de ziel om de uitzendingen van de oneindige geest van de Universele Vader tot het universum op te kunnen vangen.

144:4.9 Het gebed is de oprecht gemeende, verlangende blik van het kind op zijn geest-Vader; het is het psychologische proces waarin de menselijke wil wordt ingeruild voor de goddelijke wil. Het gebed is een onderdeel van het goddelijke plan om datgene wat is, om te vormen tot datgene wat behoort te zijn.

144:4.10 Een van de redenen waarom Petrus, Jakobus en Johannes, die Jezus zo dikwijls vergezelden op zijn lange nachtwaken, hem nooit hoorden bidden, was dat hun Meester zo zelden zijn gebeden in woorden tot uitdrukking bracht. Het bidden van Jezus werd bijna geheel verricht in de geest en in het hart – in stilte.

144:4.11 Van alle apostelen begrepen Petrus en Jakobus het meest van het onderricht van de Meester ten aanzien van gebed en godsverering.

5. Andere vormen van gebed

144:5.1 Van tijd tot tijd, gedurende het verdere verblijf van Jezus op aarde, bracht hij nog andere vormen van gebed onder de aandacht van de apostelen, maar hij deed dit slechts om andere zaken daarmee toe te lichten, en hij eiste van hen dat zij deze ‘parabel-gebeden’ niet aan de scharen zouden onderrichten. Veel van deze gebeden waren afkomstig van andere bewoonde planeten, maar dit feit werd door Jezus niet aan de twaalf onthuld. Onder deze gebeden waren de volgende:

144:5.2 Onze Vader, in wie de gebieden van het universum bestaan,

144:5.3 verheven worde uw naam, en uw karakter door allen verheerlijkt.

144:5.4 Uw tegenwoordigheid omringt ons, en uw heerlijkheid wordt kenbaar,

144:5.5 in onvolmaaktheid voor ons, zoals zij in volmaaktheid wordt getoond in den hoge.

144:5.6 Geef ons heden de levenschenkende krachten van het licht,

144:5.7 en laat ons niet afdwalen op de boze zijpaden van onze verbeelding,

144:5.8 want van u is de glorierijke inwoning, de eeuwige macht,

144:5.9 en voor ons de eeuwige gave van de oneindige liefde van uw Zoon.

144:5.10 Zo is het, nu en voor immer.

Onze scheppende Vader, die in het centrum van het universum zijt,

144:5.11 verleen ons uw natuur en schenk ons uw karakter.

144:5.12 Maak ons door genade tot zonen en dochters van u,

144:5.13 en verheerlijk uw naam door onze eeuwige voleinding.

144:5.14 Geef uw richtende en bestierende geest om in ons te leven en te wonen,

144:5.15 opdat wij in deze wereld uw wil mogen doen, zoals de engelen uw bevelen uitvoeren in het licht.

144:5.16 Ondersteun ons heden in onze voortgang op het pad der waarheid.

144:5.17 Bevrijd ons van de traagheid, het kwaad, en alle zondige overtreding.

144:5.18 Heb geduld met ons, zoals ook wij aan onze medemens goedertierenheid betonen.

144:5.19 Stort de geest van uw genade uit in onze mensenharten.

144:5.20 Leid ons stap voor stap aan uw hand door de ongewisse doolhof van het leven,

144:5.21 en wanneer ons einde komt, ontvang dan onze getrouwe geest in uw boezem.

144:5.22 Doch in dit alles, mogen niet onze verlangens, maar uw wil geschieden.

144:5.23 Onze volmaakte en rechtvaardige hemelse Vader,

wees een gids voor ons en leid ook deze dag weer onze tocht.

144:5.24 Heilig onze schreden en coördineer onze gedachten.

144:5.25 Leid ons immer op de wegen van eeuwige vooruitgang.

144:5.26 Vervul ons met wijsheid tot de volheid van kracht,

144:5.27 en vernieuw ons leven door uw oneindige energie.

144:5.28 Beziel ons door de goddelijke bewustheid van

144:5.29 de tegenwoordigheid en leiding van de heerscharen der engelen.

144:5.30 Leid ons steeds omhoog op het pad des lichts;

144:5.31 rechtvaardig ons ten volle op de grote oordeelsdag.

144:5.32 Maak ons zoals gij, in eeuwige heerlijkheid,

144:5.33 en ontvang ons in den hoge in uw dienst die geen einde kent.

144:5.34 Onze Vader die in het mysterie zijt,

144:5.35 openbaar ons uw heilige karakter.

Geef uw kinderen op aarde deze dag

144:5.36 dat zij de weg, het licht, en de waarheid mogen zien.

144:5.37 Toon ons het pad van eeuwige vooruitgang

144:5.38 en geef ons de wil daarop te gaan.

144:5.39 Bevestig in ons uw goddelijk koningschap

144:5.40 en verleen ons zo de volle beheersing over ons zelf.

144:5.41 Laat ons niet afdwalen op wegen van duisternis en dood;

144:5.42 leid ons voor eeuwig aan de wateren des levens.

144:5.43 Hoor dit ons gebed om uws zelfs wil;

144:5.44 Moge het u behagen ons meer en meer te doen worden zoals gij.

144:5.45 Ontvang ons aan het einde van ons leven

144:5.46 in de eeuwige armen, terwille van de goddelijke Zoon.

144:5.47 Doch niet onze wil, maar de uwe geschiede in dit alles.

144:5.48 Glorierijke Vader-Moeder, in één ouder verenigd,

144:5.49 Trouw willen wij zijn aan uw goddelijke natuur.

144:5.50 Uzelf willen wij opnieuw leven, in en door ons,

door het geschenk van de verlening van uw goddelijke geest,

144:5.51 om u zo, onvolmaakt, weer te geven in deze wereld,

144:5.52 zoals gij volmaakt en majesteitelijk wordt getoond in den hoge.

144:5.53 Schenk ons elke dag uw lieflijke bijstand van broederschap

144:5.54 en leid ons ieder moment op het pad van liefdevolle dienstbaarheid.

144:5.55 Wees immer en steeds weer geduldig met ons

144:5.56 evenals wij uw geduld betonen aan onze kinderen.

144:5.57 Geef ons de goddelijke wijsheid die alle dingen goed doet

144:5.58 en de oneindige liefde die welwillend is voor alle schepselen. Schenk ons uw geduld en goedertierenheid,

144:5.59 zodat onze naastenliefde de zwakken in de wereld moge omvangen.

144:5.60 En wanneer onze levensloop ten einde is, laat deze dan uw naam tot eer zijn,

144:5.61 een vreugde voor uw goede geest en een voldoening voor de helpers van onze ziel.

144:5.62 Niet zoals wij het ons wensen, liefdevolle Vader, doch zoals gij het eeuwig goed verlangt

144:5.63 voor uw sterfelijke kinderen,

144:5.64 moge het zo zijn.

144:5.65 Onze allergetrouwste Bron en allerkrachtigst Centrum,

144:5.66 geëerbiedigd en heilig zij de naam van uw allen-genadige Zoon.

144:5.67 Uw goedheden en zegeningen zijn over ons neergedaald,

144:5.68 en hebben ons de kracht gegeven uw wil te volbrengen en te doen wat gij van ons vraagt.

Geef dat wij ieder ogenblik door de boom des levens worden gevoed;

144:5.69 verkwik ons iedere dag met de levende wateren van haar rivier.

144:5.70 Leid ons stap voor stap uit de duisternis en tot het goddelijk licht.

144:5.71 Vernieuw ons bewustzijn door de transformaties van uw inwonende geest,

144:5.72 en wanneer ons ten slotte het einde van een sterveling overkomt,

144:5.73 neem ons dan tot u en zend ons uit in de eeuwigheid.

144:5.74 Kroon ons met het hemelse diadeem van vruchtbare dienst,

144:5.75 en wij zullen de Vader, de Zoon, en de Heilige Invloed verheerlijken.

144:5.76 Zo zij het, overal in een universum zonder einde.

144:5.77 Onze Vader die in het verborgene van het universum woont,

144:5.78 uw naam worde geëerd, uw barmhartigheid geëerbiedigd, en uw oordeel gerespecteerd.

144:5.79 Laat de zon der gerechtigheid over ons lichten op het middaguur,

144:5.80 terwijl wij u smeken onze eigenzinnige voetstappen te leiden in de schemering.

144:5.81 Leid ons aan uw hand op de wegen die gij voor ons kiest,

en verlaat ons niet wanneer het pad moeilijk is en de ure donker.

144:5.82 Vergeet ons niet, wanneer wij u zo dikwijls verontachtzamen en vergeten.

144:5.83 Doch wees barmhartig en liefdevol voor ons, omdat wij verlangen u lief te hebben.

144:5.84 Zie in goedheid op ons neer en vergeef ons in barmhartigheid

144:5.85 zoals wij in gerechtigheid hen vergeven die ons bedroeven en ons krenken.

144:5.86 Moge de liefde, toewijding, en zelfschenking van de majesteitelijke Zoon

144:5.87 Ons het eeuwig leven met uw eindeloze barmhartigheid en liefde ter beschikking stellen.

144:5.88 Moge de God der universa ons de volle mate van zijn geest verlenen;

144:5.89 geef ons de genade ons over te geven aan de leiding van deze geest.

144:5.90 Moge door de liefdevolle bijstand der toegewijde serafijnse scharen,

144:5.91 de Zoon ons ten gids zijn en ons leiden tot het eind van dit tijdperk.

144:5.92 Maak ons immer en steeds meer zoals gijzelve zijt

144:5.93 en ontvang ons bij ons levenseinde in de eeuwige omhelzing van het Paradijs.

144:5.94 Zo zij het, in de naam van de geschonken Zoon

144:5.95 en ter ere en heerlijkheid van de Allerhoogste Vader.

144:5.96 Ofschoon het de apostelen niet vrijstond deze lessen in gebed aan te halen in hun openbaar onderricht, hadden zij in hun persoonlijke religieuze ervaring veel baat bij al deze openbaringen. Jezus gebruikte deze en nog andere modelgebeden als illustraties in verband met zijn vertrouwelijke onderricht aan de twaalf, en er is ons speciale toestemming gegeven om deze zeven voorbeelden van gebed in dit verslag op te nemen.

144:5.976. De conferentie met de apostelen van Johannes

144:5.98 Omstreeks de eerste oktober waren Filippus en enkelen van zijn medeapostelen in een naburig dorp bezig voedsel in te kopen, toen zij enkele apostelen van Johannes de Doper ontmoetten. Door deze toevallige ontmoeting op de markt werd er in het kamp op de helling van de Gilboa een conferentie van drie weken belegd tussen de apostelen van Jezus en de apostelen van Johannes, want Johannes had kortgeleden twaalf van zijn leidende discipelen tot apostelen benoemd in navolging van het voorbeeld van Jezus. Johannes had dit gedaan omdat Abner, het hoofd van zijn trouwe aanhangers hierop aandrong. Jezus was de hele eerste week van deze gezamenlijke bespreking in het Gilboa-kamp tegenwoordig, maar de laatste twee weken was hij afwezig.

144:5.99 Tegen het begin van de tweede week van deze maand had Abner al zijn metgezellen bijeengebracht in het Gilboa-kamp en was hij bereid in beraad te gaan met de apostelen van Jezus. Drie weken lang vergaderden deze vierentwintig mannen drie keer per dag, zes dagen per week. De eerste week mengde Jezus zich onder hen, in de tussenpozen tussen hun ochtend-, middag-, en avondvergaderingen. Zij wilden dat de Meester bij hun gezamenlijke beraadslagingen aanwezig zou zijn en als voorzitter zou fungeren, doch hij weigerde vastberaden deel te nemen aan hun discussies, ofschoon hij er bij drie gelegenheden wel in toestemde hen toe te spreken. Deze toespraken van Jezus tot de vierentwintig gingen over sympathie, samenwerking, en verdraagzaamheid.

144:5.100 Andreas en Abner wisselden elkaar af als voorzitter van de gezamenlijke vergaderingen van de twee groepen apostelen. Deze mannen hadden vele moeilijkheden te bespreken en talrijke problemen op te lossen. Telkens weer wilden ze hun problemen aan Jezus voorleggen, maar ze kregen alleen te horen: ‘Mij gaan alleen jullie persoonlijke en zuiver religieuze problemen aan. Ik ben de vertegenwoordiger van de Vader voor de individuele mens, niet voor de groep. Indien jullie persoonlijke moeilijkheden hebt in jullie verhouding met God, kom dan bij mij en ik zal je aanhoren en raad geven bij het oplossen van je probleem. Maar wanneer jullie je bezighoudt met de coördinatie van uiteenlopende menselijke interpretaties van religieuze kwesties en met de socialisatie van de religie, is het de bedoeling dat jullie al dergelijke problemen door middel van jullie eigen beslissingen oplost. Ik voel altijd met jullie mee en ben altijd geïnteresseerd, en wanneer het zover is dat jullie besluiten neemt in deze zaken van niet-geestelijke aard, dan beloof ik van te voren, mits jullie het allen eens zijn, dat ik ze geheel zal goedkeuren en van harte eraan zal meewerken. Ik ga jullie nu voor twee weken verlaten om jullie vrij te laten in jullie beraadslagingen. Maak je geen zorgen over mij, want ik kom bij jullie terug. Ik zal mij bezighouden met de zaken van mijn Vader, want wij hebben nog andere gebieden naast dit.’

144:5.101 Na deze woorden daalde Jezus de berg af en gedurende twee volle weken zagen ze hem niet terug. Ze kwamen nooit te weten waar hij heenging of wat hij deze dagen deed. Er was enige tijd mee gemoeid voordat de vierentwintig er rustig voor konden gaan zitten om hun problemen ernstig te bespreken, zo waren ze in verwarring gebracht door de afwezigheid van de Meester. Binnen een week echter zaten ze weer middenin hun discussies, en ze konden niet naar Jezus gaan om hulp.

144:5.102 Het eerste punt waarover de groep overeenstemming bereikte, was het aannemen van het gebed dat Jezus hun zo kortgeleden had geleerd. Met algemene stemmen werd besloten om dit gebed te aanvaarden als het gebed dat door beide groepen apostelen aan de gelovigen zou worden onderricht.

Vervolgens werd besloten dat zolang Johannes in leven was, hetzij in de gevangenis of daarbuiten, beide groepen van twaalf apostelen met hun eigen werk zouden doorgaan, en dat zij eens in de drie maanden een week lang samen zouden vergaderen op plaatsen die telkens zouden worden overeengekomen.

144:6.1 Maar het ernstigste probleem dat zij hadden was de kwestie van de doop. Hun moeilijkheden waren des te groter omdat Jezus had geweigerd ook maar enige uitspraak te doen over dit onderwerp. Ten slotte kwamen ze dit overeen: zolang Johannes in leven was, of totdat zij gezamenlijk dit besluit zouden bijstellen, zouden alleen de apostelen van Johannes gelovigen dopen, en zouden alleen de apostelen van Jezus de nieuwe discipelen het laatste onderricht geven. Dienovereenkomstig werden vanaf dit moment tot aan de dood van Johannes, Jezus en zijn apostelen vergezeld door twee van de apostelen van Johannes om de gelovigen te dopen, want de gezamenlijke vergadering had eenstemmig besloten dat de doop de eerste stap zou worden in de uiterlijke band van de gelovige met de aangelegenheden van het koninkrijk.

144:6.2 Vervolgens kwamen zij overeen dat ingeval Johannes zou sterven, zijn apostelen zich bij Jezus zouden vervoegen en zich onder diens leiding zouden plaatsen, en dat zij dan niet meer zouden dopen, tenzij zij daartoe gemachtigd werden door Jezus of diens apostelen.

144:6.3 Daarna werd bij stemming besloten dat in het geval van de dood van Johannes, de apostelen van Jezus zouden beginnen te dopen met water als zinnebeeld van de doop van de goddelijke Geest. Of berouw al of niet verbonden zou worden aan de prediking van de doop, bleef facultatief: er werd geen besluit genomen dat de groep hiertoe zou verbinden. De apostelen van Johannes predikten, ‘Heb berouw en wordt gedoopt.’ De apostelen van Jezus verkondigden, ‘Geloof en wordt gedoopt.’

144:6.4 En dit is het relaas van de eerste pogingen van de volgelingen van Jezus om activiteiten met uiteenlopende doeleinden te coördineren, om meningsverschillen te overbruggen, om ondernemingen van groepen te organiseren, voorschriften te geven inzake hetgeen naar buiten in acht genomen diende te worden, en hun persoonlijke religieuze praktijken te socialiseren.

144:6.5 Vele andere zaken van minder belang werden besproken en de oplossingen voor deze problemen werden met algemene stemmen aanvaard. Deze vierentwintig mannen maakten in deze twee weken, toen ze zich gedwongen zagen problemen onder ogen te zien en moeilijkheden te beslechten zonder Jezus, waarlijk opmerkelijke dingen mee. Zij leerden verschil van inzicht te hebben, te debatteren, te betogen, te bidden en compromissen aan te gaan, en gedurende dit alles begrip te blijven houden voor de zienswijze van de ander, en althans een zekere mate van verdraagzaamheid te behouden ten aanzien van diens eerlijke meningen.

144:6.6 In de middag dat zij hun laatste discussie hadden over financiële zaken, keerde Jezus terug, hoorde het verslag van hun besprekingen aan, luisterde naar wat zij besloten hadden, en zei: ‘Dit zijn dan jullie conclusies, en ik zal ieder van jullie helpen om jullie gezamenlijke besluiten naar de geest uit te voeren.’

144:6.7 Twee en een halve maand hierna werd Johannes geëxecuteerd, en deze gehele periode bleven de apostelen van Johannes bij Jezus en de twaalf. Tijdens deze arbeidsperiode in de steden van de Dekapolis werkten zij allen samen en doopten de gelovigen. Het Gilboa-kamp werd opgebroken op 2 november, a.d. 27.

144:6.87. In de steden van de Dekapolis

144:6.9 Tijdens de maanden november en december werkten Jezus en de vierentwintig rustig in de Griekse steden van de Dekapolis, voornamelijk in Skytopolis, Gerasa, Abila, en Gadara. In werkelijkheid betekende dit het einde van de voorbereidende periode waarin zij het werk van Johannes en diens organisatie overnamen. Altijd moet de religie van een nieuwe openbaring, wanneer deze tot gemeenschapsbezit wordt, de prijs betalen van een compromis met de bestaande vormen en gebruiken van de voorgaande religie, die zij tracht te behouden. Het dopen was de prijs die de volgelingen van Jezus moesten betalen om de volgelingen van Johannes als gesocialiseerde religieuze groepering achter zich te krijgen. Door zich bij de volgelingen van Jezus te voegen, gaven de volgelingen van Johannes ongeveer alles op, behalve de doop met water.

144:6.10 Jezus gaf weinig openbaar onderricht tijdens deze missie in de steden van de Dekapolis. Hij besteedde geruime tijd aan het onderrichten van de vierentwintig en had vele speciale bijeenkomsten met de twaalf apostelen van Johannes. Na verloop van tijd kregen dezen er meer begrip voor waarom Jezus Johannes niet ging opzoeken in de gevangenis, en waarom hij zich er niet voor inspande hem vrij te krijgen. Zij konden echter maar niet begrijpen waarom Jezus geen wonderbaarlijke werken verrichtte, waarom hij weigerde om uiterlijke tekenen van zijn goddelijk gezag te tonen. Voordat zij naar het Gilboa-kamp waren gekomen, hadden ze voornamelijk in Jezus geloofd vanwege het getuigenis van Johannes, doch spoedig begonnen zij te geloven als gevolg van hun eigen contact met de Meester en zijn onderricht.

144:6.11 Deze twee maanden werkte de groep meestentijds in paren, waarbij één van de apostelen van Jezus er op uittrok met één van Johannes. De apostel van Johannes doopte, de apostel van Jezus gaf onderricht, terwijl ze beiden het evangelie van het koninkrijk predikten naar zij het begrepen. En zij wonnen vele zielen onder deze niet-Joden en afvallige Joden.

144:6.12 Abner, het hoofd van de apostelen van Johannes, werd een oprecht gelovige in Jezus en werd later benoemd tot hoofd van een groep van zeventig leraren die de Meester aanstelde als verkondigers van het evangelie.

144:6.138. In het kamp bij Pella

In de tweede helft van december trokken ze allen naar de Jordaan, dicht bij Pella, waar ze opnieuw begonnen te onderrichten en te prediken. Er kwamen zowel Joden als niet-Joden naar dit kamp om het evangelie te horen. Op zekere middag, terwijl Jezus bezig was de schare te onderrichten, brachten enige speciale vrienden van Johannes de Meester de laatste boodschap die hij van de Doper zou ontvangen.

144:7.1 Johannes had nu anderhalf jaar in de gevangenis gezeten, en het grootste gedeelte van deze tijd had Jezus zeer onopvallend gewerkt: het was dus niet zo verwonderlijk dat Johannes ertoe kwam zich vragen te stellen over het koninkrijk. De vrienden van Johannes onderbraken het onderricht van Jezus om tegen hem te zeggen: ‘Johannes de Doper heeft ons gezonden om dit te vragen – zijt gij waarlijk de Verlosser of moeten wij een ander verwachten?’

144:7.2 Jezus pauzeerde even en zei tegen de vrienden van Johannes: ‘Ga terug naar Johannes en zeg hem dat hij niet vergeten wordt. Vertel hem wat ge gezien en gehoord hebt, dat aan de armen goed nieuws wordt gepredikt.’ En toen Jezus nog meer had gezegd tot de boodschappers van Johannes, wendde hij zich weer tot de schare en zei: ‘Denk niet dat Johannes twijfelt aan het evangelie van het koninkrijk. Hij doet dit onderzoek slechts om zijn discipelen, die ook mijn discipelen zijn, zekerheid te geven. Johannes is geen zwakkeling. Mag ik vragen aan degenen die Johannes hebben horen prediken voordat Herodes hem in de gevangenis wierp: Wat hebt ge gezien in Johannes – een riet dat door de wind heen en weer werd bewogen? Een man van veranderlijke stemmingen en gekleed in zachte gewaden? Als regel wonen zij die schitterend gekleed gaan en een verfijnd leven leiden aan de hoven van koningen en in de grote huizen van de rijken. Maar wat hebt ge gezien toen ge Johannes aanschouwde? Een profeet? Ja, zeg ik u, en veel meer dan een profeet. Van Johannes staat geschreven: “Zie, ik zend mijn boodschapper voor uw aangezicht; hij zal de weg voor u bereiden.”

144:7.3 ‘Voorwaar, voorwaar, zeg ik u, onder hen die uit vrouwen zijn geboren, is er niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper; toch is degene die nog maar klein is in het koninkrijk der hemelen groter dan Johannes, omdat hij uit de geest geboren is en weet dat hij een zoon van God is geworden.’

144:7.4 Velen die Jezus die dag hoorden, ondergingen de doop van Johannes en gaven daarmee openlijk hun intrede in het koninkrijk te kennen. En de apostelen van Johannes voelden zich vanaf die dag vast met Jezus verbonden. Dit voorval markeerde het werkelijke verbond van de volgelingen van Johannes en die van Jezus.

Nadat de boodschappers met Abner hadden gesproken, vertrokken zij naar Machaerus om van dit alles verslag te doen aan Johannes. Deze werd ten zeerste bemoedigd, en zijn geloof werd gesterkt door de woorden van Jezus en de boodschap van Abner.

144:8.1 Deze middag ging Jezus voort met zijn onderricht en zei: ‘Maar waarmede zal ik deze ge- neratie vergelijken? Velen van u willen noch de boodschap van Johannes, noch mijn leer aan- nemen. Ge zijt als de kinderen die op het marktplein spelen en tegen hun kameraadjes roepen: “Wij speelden op de fluit voor jullie en jullie hebben niet gedanst; wij weeklaagden en jullie hebben niet getreurd.” En zo is het ook met sommigen van u. Johannes kwam noch etende, noch drinkende en ze zeiden dat hij van een duivel bezeten was. De Zoon des Mensen komt etende en drinkende, en deze zelfde mensen zeggen: “Zie, een gulzigaard en wijndrinker, een vriend van tollenaren en zondaren!” Waarlijk, wijsheid wordt gerechtvaardigd door haar kinderen.

144:8.2 ‘Het lijkt zo te zijn dat de Vader in de hemel sommige van deze waarheden verborgen heeft voor de wijzen en hooghartigen, terwijl hij ze geopenbaard heeft aan kleine kinderen. Maar de Vader doet alle dingen goed; de Vader openbaart zich aan het universum volgens methoden die hij zelf verkiest. Komt daarom allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ge zult rust vinden voor uw ziel. Neem het goddelijk juk op u en ge zult de vrede van God ervaren, die alle verstand te boven gaat.’

144:8.39. De dood van Johannes de Doper

144:8.4 Johannes de Doper werd in de avond van 10 januari a.d.28, op last van Herodes Antipas ter dood gebracht. De volgende dag hoorden enkelen van de discipelen van Johannes die naar Machaerus waren gekomen, van zijn executie; zij gingen naar Herodes en vroegen om zijn lichaam, en legden dit in een graf. Later begroeven zij het te Sebaste, de woonplaats van Abner. De volgende dag, 12 januari, vertrokken zij naar het noorden, naar het kamp van de apostelen van Johannes en Jezus bij Pella, en deelden zij Jezus de dood van Johannes mee. Toen Jezus hun verslag hoorde, liet hij de menigte gaan, riep de vierentwintig bij elkaar en zei: ‘Johannes is dood. Herodes heeft hem onthoofd. Beleg vanavond een gemeenschappelijke vergadering en regel jullie aangelegenheden dienovereenkomstig. Er zal nu geen uitstel meer zijn. Het uur is gekomen om het koninkrijk openlijk en met kracht te verkondigen. Morgen trekken wij Galilea in.’

144:8.5 Dus reisden Jezus en de apostelen in de vroege morgen van 13 januari a.d. 28, vergezeld door ongeveer vijfentwintig discipelen, naar Kafarnaüm; die nacht logeerden ze in het huis van Zebedeüs.