Het Urantia Boek

Verhandeling 139

De twaalf Apostelen

139:0.1 HET is een welsprekend getuigenis van de bekoring en de rechtschapenheid van het aardse leven van Jezus dat, hoewel hij de verwachtingen van zijn apostelen herhaaldelijk de bodem insloeg en niets heel liet van enig eerzuchtig streven naar persoonlijke verheffing, slechts één hem heeft verlaten.

139:0.2 De apostelen leerden van Jezus over het koninkrijk des hemels, en Jezus leerde veel van hen over het koninkrijk der mensen, de natuur van de mens zoals deze leeft op Urantia en op de andere evolutionaire werelden in tijd en ruimte. Deze twaalf mannen vertegenwoordigden vele verschillende typen menselijk temperament, en zij waren niet eender geworden door hun scholing. Velen van deze Galilese vissers stroomde veel niet-Joods bloed door de aderen tengevolge van de gewelddadige bekering van de heidense bevolking van Galilea honderd jaar tevoren.

139:0.3 Ge moet niet de vergissing begaan dat ge de apostelen als volkomen onwetend en onontwikkeld beschouwt. Met uitzondering van de tweelingbroers Alfeüs hadden zij allen de synagogescholen doorlopen, waar zij grondig waren opgeleid in de Hebreeuwse geschriften en in veel van de gangbare kennis van die tijd. Zeven van hen hadden de synagogescholen in Kafarnaüm afgelopen, en betere Joodse scholen waren er in heel Galilea niet.

139:0.4 Als in uw geschriften over deze boodschappers van het koninkrijk gesproken wordt als ‘onwetenden en onontwikkelden,’ was dit om het idee over te brengen dat ze leken waren, niet onderricht in de traditionele kennis van de rabbijnen en niet opgeleid in de methoden van de rabbijnse interpretatie van de Schrift. Het ontbrak hun aan zogenaamd hoger onderwijs. In de moderne tijd zouden ze zeker als onontwikkeld worden beschouwd, en in bepaalde kringen van de samenleving zelfs als onbeschaafd. Eén ding staat vast: ze hadden niet allemaal hetzelfde starre, stereotiepe leerplan hoeven volgen. Na hun jonge jaren hadden ze ieder voor zich uit ervaring geleerd hoe ze moesten leven.

1. Andreas, de eerst gekozene

139:1.1 Andreas, het hoofd van het korps der apostelen van het koninkrijk, was in Kafarnaüm geboren. Hij was de oudste uit een gezin met vijf kinderen – hijzelf, zijn broer Simon en drie zusters. Zijn overleden vader was een compagnon geweest van Zebedeüs in een visdrogerij te Betsaïda, de vissershaven van Kafarnaüm. Toen hij apostel werd, was Andreas ongetrouwd, maar hij woonde bij zijn getrouwde broer Simon Petrus. Beiden waren vissers en compagnons van Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs.

139:1.2 Toen hij in het jaar 26 als apostel werd gekozen, was Andreas drie en dertig jaar, ruim een jaar ouder dan Jezus, en de oudste der apostelen. Hij stamde af van voortreffelijke voorouders en was de begaafdste van de twaalf. In bijna alle denkbare bekwaamheden kon hij het opnemen tegen zijn mede-apostelen, behalve op het punt van welsprekendheid. Jezus heeft Andreas nooit een bijnaam gegeven die ze onder elkaar gebruikten. Maar zoals de apostelen Jezus al spoedig Meester gingen noemen, gaven ze Andreas een naam die overeenkwam met Baas.

139:1.3 Andreas was een goed organisator, maar een nog beter bestuurder. Hij was een van de vier apostelen die tot de kring van vertrouwelingen behoorden, maar omdat Jezus hem tot hoofd van de groep der apostelen had aangesteld, moest hij noodzakelijkerwijs op zijn post blijven bij zijn broeders, terwijl de andere drie een zeer nauwe omgang met de Meester genoten. Tot het laatst toe bleef Andreas de deken van het korps der apostelen.

139:1.4 Ofschoon Andreas nooit een indrukwekkend prediker was, was hij wèl goed in het persoonlijke werk en was hij de eerste zendeling van het koninkrijk, aangezien hij als de eerst gekozen apostel onmiddellijk zijn broer Simon bij Jezus bracht, die later een van de grootste predikers van het koninkrijk werd. Andreas was de belangrijkste medestander van Jezus’ beleid om het programma van het persoonlijke werk te gebruiken als een middel om de twaalf op te leiden als boodschappers van het koninkrijk.

139:1.5 Of Jezus nu persoonlijk onderricht gaf aan de apostelen of dat hij predikte tot de menigte, Andreas was gewoonlijk goed op de hoogte van wat er zich om hem heen afspeelde; hij was een begripvolle chef en bekwaam bestuurder. Hij besliste prompt in alle zaken die hem voorgelegd werden, tenzij hij vond dat het probleem zijn bevoegdheid te boven ging, in welk geval hij het rechtstreeks aan Jezus voorlegde.

139:1.6 Andreas en Petrus waren zeer verschillend van karakter en temperament, maar tot hun blijvende eer dient gezegd te worden dat ze het voortreffelijk samen konden vinden. Andreas was nooit jaloers op de welsprekendheid van Petrus. Zelden ziet men een oudere man van Andreas’ type zulk een diepgaande invloed uitoefenen op een jongere, getalenteerde broer. Andreas en Petrus gaven nooit het minste blijk van jaloezie op elkaars gaven of prestaties. Laat in de avond van die Pinksterdag, toen voornamelijk door de vurige, inspirerende prediking van Petrus tweeduizend zielen voor het koninkrijk waren gewonnen, zei Andreas tegen zijn broer: ‘Ik zou zoiets niet kunnen, maar ik ben blij dat ik een broer heb die dat wel heeft kunnen doen.’ Waarop Petrus antwoordde: ‘Maar als jij me niet bij de Meester had gebracht, en mij niet zo standvastig bij hem had gehouden, zou ik hier niet zijn geweest om dit te doen.’ Andreas en Petrus vormden de uitzondering op de regel, en bewezen dat zelfs broers in vrede kunnen samenleven en effectief kunnen samenwerken.

139:1.7 Na Pinksteren was Petrus een beroemdheid, maar de oudere Andreas ergerde zich er nooit aan dat hij gedurende zijn gehele verdere leven aan anderen werd voorgesteld als ‘de broer van Simon Petrus.’

139:1.8 Van alle apostelen had Andreas de beste kijk op mensen. Hij wist dat er problemen broeiden in het hart van Judas Iskariot, ook toen geen van de anderen nog vermoedde dat er iets mis was met hun penningmeester; hij uitte echter zijn bezorgdheid jegens niemand. De grote dienst die Andreas aan het koninkrijk bewees, was dat hij Petrus, Jakobus en Johannes van advies diende bij het uitkiezen van de eerste zendelingen die uitgezonden werden om het evangelie te verkondigen, en tevens dat hij de leiders uit de begintijd raad gaf inzake de organisatie van de bestuurlijke aangelegenheden van het koninkrijk. Andreas bezat de grote gave om verborgen kwaliteiten en sluimerende talenten te ontdekken bij jonge mensen.

139:1.9 Al heel spoedig na de hemelvaart van Jezus begon Andreas een persoonlijk verslag te schrijven van veel van de uitspraken en handelingen van zijn vertrokken Meester. Na de dood van Andreas werden er meerdere afschriften van dit persoonlijke verslag gemaakt en deze circuleerden vrijelijk onder de eerste leraren van de Christelijke kerk. Deze informele aantekeningen van Andreas werden later bewerkt, verbeterd, gewijzigd en aangevuld tot er een redelijk samenhangende beschrijving was ontstaan van het leven van de Meester op aarde. Het laatste van dit kleine aantal gewijzigde en verbeterde afschriften ging ongeveer honderd jaar nadat het door de eerstgekozene van de twaalf apostelen was geschreven, in Alexandrië door brand verloren.

139:1.10 Andreas was een man met een helder inzicht, een logisch denker, die vastberaden was in zijn beslissingen en wiens grote sterkte van karakter bestond in zijn buitengewone stabiliteit. De handicap van zijn temperament was zijn gebrek aan enthousiasme; vele malen liet hij na zijn metgezellen te bemoedigen door hen op verstandige wijze te prijzen. En deze terughoudendheid in het prijzen van de waardevolle prestaties van zijn vrienden sproot voort uit zijn afschuw van vleierij en onoprechtheid. Andreas was een veelzijdig, evenwichtig, succesvol, “self-made” zakenman met een bedrijf van bescheiden omvang.

139:1.11 Alle apostelen hielden van Jezus, maar het blijft een feit dat elk van de twaalf zich tot hem aangetrokken voelde vanwege een bepaalde trek van zijn persoonlijkheid die die betrokken apostel in het bijzonder aansprak. Andreas bewonderde Jezus omdat hij altijd oprecht was, om zijn ongekunstelde waardigheid. Wanneer de mensen Jezus eenmaal kenden, voelden zij een sterke behoefte om hun vrienden met hem kennis te laten maken: zij wilden echt dat de gehele wereld hem kende.

139:1.12 Toen de apostelen uiteindelijk uit Jeruzalem verdreven en verstrooid werden door de latere vervolgingen, reisde Andreas door Armenië, Klein-Azië en Macedonië, en werd, nadat hij vele duizenden het koninkrijk had binnengeleid, ten slotte gevangen genomen en gekruisigd in Patrai in Achaea. Twee volle dagen duurde het voordat deze stoere man aan het kruis de geest gaf en al deze tragische uren bleef hij op indrukwekkende wijze de blijde boodschap van het heil van het koninkrijk des hemels verkondigen.

2. Simon Petrus

139:2.1 Toen Simon Petrus zich bij de apostelen aansloot, was hij dertig jaar. Hij was getrouwd, had drie kinderen, en woonde in Betsaïda, dicht bij Kafarnaüm. Zijn broer Andreas en zijn schoonmoeder woonden bij hem in. Petrus en Andreas waren beiden vissers en compagnons van de zonen van Zebedeüs.

139:2.2 De Meester kende Simon al enige tijd voordat Andreas hem als de tweede apostel voorstelde. Toen Jezus Simon de naam Petrus gaf, glimlachte hij daarbij: hij was een beetje als bijnaam bedoeld. Simon stond bij al zijn vrienden immers bekend als een veranderlijk en impulsief mens. Wel is waar dat Jezus later een nieuw, betekenisvol belang aan deze luchtig gegeven bijnaam toevoegde.

139:2.3 Simon Petrus was een impulsief man, een optimist. In zijn jeugd had hij sterke gevoelens de vrije teugel gelaten: hij raakte voortdurend in moeilijkheden omdat hij steeds sprak zonder eerst na te denken. Dit soort onbezonnen optreden bracht ook al zijn vrienden en metgezellen telkens weer in moeilijkheden, en maakte ook dat de Meester hem vele malen mild berispte. Dat Petrus niet in nog meer moeilijkheden geraakte door zijn ondoordachte uitspraken, kwam doordat hij al heel vroeg geleerd had om veel van zijn plannen en voornemens met zijn broer Andreas te bespreken, voordat hij ze openlijk durfde voor te stellen.

139:2.4 Petrus sprak zeer gemakkelijk, welsprekend en indrukwekkend. Hij was van nature ook een inspirerend leider van mensen, iemand die snel, doch niet diep kon denken. Hij stelde vele vragen, meer dan alle apostelen samen, en hoewel deze vragen merendeels goed en terzake waren, waren vele andere ondoordacht en dwaas. Petrus’ denken ging niet erg diep, maar hij wist tamelijk goed wat er in hemzelf omging. Vandaar dat hij een man was die snel beslissingen nam en plotseling kon handelen. Terwijl de anderen in hun verbazing om Jezus op het strand te zien nog met elkaar praatten, sprong Petrus al het water in en zwom hij naar de oever om bij de Meester te komen.

139:2.5 De eigenschap die Petrus het meest in Jezus bewonderde, was zijn verheven mildheid. Petrus kreeg er nooit genoeg van om na te denken over de verdraagzaamheid van Jezus. Nimmer vergat hij de les over het vergeven van degene die tegen u zondigt, niet slechts zeven keer, maar zevenenzeventig keer. Aan deze indruk die het vergevensgezinde karakter van de Meester op hem had gemaakt, dacht hij ook veel in die donkere, ellendige dagen direct na zijn ondoordachte, onbedoelde verloochening van Jezus in de binnenhof van de hogepriester.

139:2.6 Het was bedroevend dat Simon Petrus zo wisselvallig was: hij kon plotseling van het ene uiterste in het andere vervallen. Eerst weigerde hij om Jezus zijn voeten te laten wassen en toen hij het antwoord van de Meester gehoord had, smeekte hij om helemaal gewassen te worden. Maar alles bij elkaar genomen, wist Jezus dat de fouten van Petrus slechts met zijn hoofd te maken hadden, niet met zijn hart. Hij was een van de meest onbegrijpelijke combinaties van moed en lafheid die ooit op aarde zijn voorgekomen. De grote kracht van zijn karakter school in zijn loyaliteit, zijn vriendschap. Petrus hield werkelijk en waarlijk van Jezus. En toch, ondanks deze enorm sterke toewijding, was hij zo onstandvastig en veranderlijk, dat hij door de plagerijen van een dienstmeisje zijn Heer en Meester verloochende. Petrus kon vervolging en iedere rechtstreekse aanval weerstaan, maar wanneer hij belachelijk gemaakt werd, verbleekte hij en kromp hij ineen. Hij was een dapper soldaat wanneer hij frontaal werd aangevallen, maar een van vrees ineenkrimpende lafaard wanneer hij bij verrassing in de rug werd aangevallen.

139:2.7 Petrus was de eerste van de apostelen van Jezus die zich opwierp om het werk van Filippus onder de Samaritanen en dat van Paulus onder de niet-Joden te verdedigen; later echter, toen hij in Antiochië tegenover spottende Joodse ijveraars kwam te staan, veranderde hij van mening en trok zich tijdelijk terug van de niet-Joden, waardoor hij zich ditmaal de onbevreesde veroordeling van Paulus op de hals haalde.

139:2.8 Hij was de eerste van de apostelen die van ganser harte beleed dat Jezus een menselijke en een goddelijke natuur in zich verenigde, en de eerste – op Judas na – die hem verloochende. Petrus was niet zozeer een dromer, maar het kostte hem moeite af te dalen uit de wolken van zijn vervoering en enthousiasme, waarin hij zich door zijn neiging tot het dramatische had laten meeslepen, naar de begane grond en de nuchtere wereld der werkelijkheid.

139:2.9 In het volgen van Jezus, zowel letterlijk als figuurlijk, liep hij òf aan het hoofd van de stoet òf hij sleepte zich achteraan voort – ’volgend van verre.’ Maar hij was de grote prediker van de twaalf; met uitzondering van Paulus deed hij meer voor de vestiging van het koninkrijk en het uitzenden van de boodschappers van het koninkrijk naar de einden der aarde dan enig ander mens in het tijdsbestek van één generatie.

139:2.10 Na zijn onbezonnen verloocheningen van de Meester hervond hij zichzelf, en onder de meevoelende en begripvolle leiding van Andreas was hij de eerste om weer terug te keren naar de visnetten, terwijl de apostelen nog talmden en trachtten te bedenken wat er na de kruisiging diende te gebeuren. Toen hij er geheel van verzekerd was dat Jezus hem had vergeven en hij wist dat hij weer in de kudde van de Meester was opgenomen, brandde het vuur van het koninkrijk met zo’n gloed in zijn ziel, dat hij een groot, reddend lichtbaken werd voor duizenden die in duisternis wandelden.

139:2.11 Nadat Petrus Jeruzalem had verlaten en nog voordat Paulus de toonaangevende leider van de niet-Joodse Christelijke kerken was geworden, maakte hij vele, verre reizen, waarbij hij alle kerken bezocht, van Babylon tot Korinte toe. Hij bezocht en diende zelfs vele kerken die door Paulus waren gesticht. Hoewel Petrus en Paulus veel verschilden in temperament en opleiding, en zelfs in hun theologische opvattingen, werkten zij in latere jaren harmonisch samen ten behoeve van de opbouw van de kerken.

139:2.12 Iets van de stijl en het onderricht van Petrus vindt men terug in de predikingen die gedeeltelijk door Lucas en in het Evangelie van Marcus zijn opgetekend. Zijn kernachtige stijl komt nog beter tot zijn recht in de brief die bekend staat als de Eerste Brief van Petrus; dit was althans het geval voordat deze later gewijzigd werd door een discipel van Paulus.

139:2.13 Petrus volhardde echter in de fout dat hij trachtte de Joden ervan te overtuigen dat Jezus per slot van rekening toch de werkelijke, ware Joodse Messias was. Tot aan de dag van zijn dood bleef er verwarring heersen in zijn denken ten aanzien van de voorstellingen van Jezus als de Joodse Messias, van Christus als de verlosser der wereld, en van de Zoon des Mensen als de openbaring van God, de liefhebbende Vader der ganse mensheid.

139:2.14 De echtgenote van Petrus was een zeer bekwame vrouw. Jarenlang deed zij welkome arbeid als lid van het vrouwenkorps, en toen Petrus uit Jeruzalem werd verdreven, vergezelde zij hem op al zijn reizen naar de kerken, alsmede op al zijn zendingstochten. En op de dag dat haar vermaarde echtgenoot stierf, werd zij in de arena van Rome voor de wilde dieren geworpen.

139:2.15 Zo trok deze man, Petrus, die in zulk nauw contact met Jezus had gestaan en tot de kring van diens vertrouwelingen had behoord, er vanuit Jeruzalem op uit om met kracht en glorie de blijde boodschap van het koninkrijk te verkondigen, totdat zijn dienst was volbracht; en hij achtte zich hogelijk geëerd toen zijn overweldigers hem mededeelden dat hij moest sterven zoals zijn Meester was gestorven – aan het kruis. En aldus werd Simon Petrus in Rome gekruisigd.

3. Jakobus Zebedeüs

139:3.1 Jakobus, de oudste van de twee apostel-zonen van Zebedeüs, aan wie Jezus de bijnaam ‘zonen des donders’ gaf, was dertig jaar toen hij apostel werd. Hij was getrouwd, had vier kinderen en woonde dichtbij zijn ouders in Betsaïda, aan de rand van Kafarnaüm. Hij was visser en oefende samen met zijn jongere broer Johannes dit beroep uit in compagnonschap met Andreas en Petrus. Jakobus en en zijn broer Johannes hadden het voordeel dat zij Jezus langer hadden gekend dan alle andere apostelen.

139:3.2 Deze bekwame apostel had een tegenstrijdig temperament; het leek werkelijk alsof hij twee naturen had, die beide door sterke gevoelens werden beheerst. Hij werd bijzonder fel wanneer zijn verontwaardiging eenmaal ten volle was gewekt. Hij kon opvliegend zijn wanneer daarvoor een goede aanleiding was, en wanneer de storm voorbij was, rechtvaardigde en verontschuldigde hij zijn boosheid steeds door voor te wenden dat zij niet meer dan een manifestatie van gerechtvaardigde verontwaardiging was geweest. Afgezien van deze periodieke uitbarstingen van woede, kwam de persoonlijkheid van Jakobus veel overeen met die van Andreas. Hij bezat niet de tact van Andreas, noch diens mensenkennis, maar hij was een veel beter redenaar. Na Petrus, en misschien Matteüs, was Jakobus de beste spreker van de twaalf.

139:3.3 Hoewel Jakobus zeker niet humeurig was, kon hij de ene dag stil en zwijgzaam zijn en de volgende dag een vlot prater en verteller. Met Jezus sprak hij gewoonlijk vrijuit, maar te midden van de twaalf was hij soms dagenlang zwijgzaam. Zijn enige grote zwakheid was dat hij deze vlagen van onverklaarbare zwijgzaamheid had.

139:3.4 De opmerkelijkste eigenschap van de persoonlijkheid van Jakobus was dat hij alle kanten van een kwestie kon zien. Van alle twaalf had hij het meeste begrip van de werkelijke draagwijdte en betekenis van Jezus’ onderricht. In het eerst duurde het ook bij hem lang eer hij de bedoeling van de Meester begreep, doch voordat hun opleiding was voltooid, had hij zich een uitstekend begrip van de boodschap van Jezus verworven. Jakobus was in staat om mensen van zeer verschillende aard te begrijpen; hij kon goed overweg met de veelzijdige Andreas, de onstuimige Petrus, en zijn onafhankelijke broer Johannes.

139:3.5 Ofschoon Jakobus en Johannes ook hun moeilijkheden hadden wanneer zij trachtten samen te werken, was het inspirerend te zien hoe goed zij met elkaar overweg konden. Zij slaagden daarin niet zo goed als Andreas en Simon, doch het ging veel beter dan men gewoonlijk van twee broers, en dan nog wel zulke koppige, eigengereide broers, zou kunnen verwachten. Maar hoe vreemd het ook moge lijken, deze twee zonen van Zebedeüs waren veel verdraagzamer jegens elkander dan jegens vreemden. Ze hielden veel van elkaar: ze waren altijd goede speelmakkers geweest. Het waren deze ‘zonen des donders’, die vuur uit de hemel wilden laten neerdalen om de Samaritanen te vernietigen die de euvele moed hadden geen respect voor hun Meester te tonen. Doch de vroegtijdige dood van Jakobus veranderde het opvliegende temperament van zijn jongere broer Johannes in sterke mate.

139:3.6 De kenmerkende eigenschap die Jakobus het meest in Jezus bewonderde, was de meevoelende genegenheid van de Meester. De belangstelling en het begrip van Jezus voor klein en groot, voor rijk en arm, oefenden een sterke aantrekkingskracht op hem uit.

139:3.7 Jakobus Zebedeüs was evenwichtig in zijn denken en in het maken van zijn plannen. Hij behoorde met Andreas tot de nuchtersten van de apostolische groep. Hij was een energiek man, maar nooit gehaast. Hij was een uitstekend tegenwicht voor Petrus.

139:3.8 Hij was bescheiden en niet theatraal, was dagelijks tot dienen bereid, werkte zonder pretenties en streefde geen bijzondere beloning na toen hij eenmaal iets van de werkelijke betekenis van het koninkrijk begreep. Zelfs bij het verhaal over de moeder van Jakobus en Johannes, die vroeg of haar zonen de plaatsen ter rechter-en ter linkerzijde van Jezus mochten krijgen, moet ge dan ook niet vergeten dat het de moeder was die dit verzoek deed. En toen haar zoons te kennen gaven dat zij bereid waren dergelijke verantwoordelijkheden op zich te nemen, moet erkend worden dat zij zich bewust waren van de gevaren die met de veronderstelde opstand van de Meester tegen het Romeinse gezag gepaard gingen, en dat zij ook bereid waren de prijs daarvoor te betalen. Toen Jezus hun vroeg of zij bereid waren de beker te drinken, antwoordden zij bevestigend. En wat Jakobus betreft, kwam dit letterlijk uit – -hij dronk inderdaad de beker met de Meester, gezien het feit dat hij de eerste der apostelen was, die het martelaarschap onderging, en al vroeg door Herodes Agrippa met het zwaard ter dood werd gebracht. Aldus werd Jakobus de eerste van de twaalf die zijn leven gaf in de nieuwe frontlinie van het koninkrijk. Herodes Agrippa vreesde van alle apostelen Jakobus het meest. Hij was inderdaad dikwijls stil en zwijgzaam, maar wanneer hij op zijn overtuigingen werd aangesproken en deze werden betwist, op het spel stonden en uitgedaagd werden, was hij dapper en vastberaden.

139:3.9 Jakobus had een lang en rijk leven, en toen het einde kwam, gedroeg hij zich zo waardig en standvastig, dat zelfs degene die hem had beschuldigd en aangebracht en bij zijn veroordeling en terechtstelling aanwezig was, daar zo door werd getroffen, dat hij heensnelde van de plaats waar Jakobus was gestorven, om zich bij de discipelen van Jezus aan te sluiten.

4. Johannes Zebedeüs

139:4.1 Toen hij apostel werd, was Johannes vierentwintig jaar en de jongste van de twaalf. Hij was ongetrouwd en woonde bij zijn ouders in Betsaïda; hij was visser en werkte samen met zijn broer Jakobus in compagnonschap met Andreas en Petrus. Zowel voordat hij apostel werd als nadien, trad Johannes op als de persoonlijke zaakwaarnemer van Jezus bij de zorg voor de familie van de Meester, en hij bleef deze verantwoordelijkheid dragen zolang Maria, de moeder van Jezus, leefde.

139:4.2 Aangezien Johannes de jongste van de twaalf was en zo nauw verbonden met Jezus in diens familie-aangelegenheden, was de Meester zeer op hem gesteld, maar wij kunnen niet naar waarheid zeggen dat Johannes ‘de discipel was dien Jezus liefhad.’ Ge kunt een edelmoedige persoonlijkheid als Jezus er toch moeilijk van verdenken dat hij zich schuldig maakte aan het laten blijken van voorkeur door één van de apostelen meer lief te hebben dan de anderen. Het feit dat Johannes een van de drie persoonlijke adjudanten was van Jezus, verleende echter nog meer geloofwaardigheid aan deze misvatting, om maar te zwijgen van het feit dat Johannes, en ook zijn broer Jakobus, Jezus langer hadden gekend dan de anderen.

139:4.3 Petrus, Jakobus en Johannes waren spoedig nadat zij apostelen waren geworden, aangesteld als persoonlijke adjudanten en helpers van Jezus. Kort nadat de twaalf waren uitgekozen, op het moment toen Jezus Andreas aanstelde om als leider van de groep op te treden, zei hij tot deze: ‘En nu zou ik willen dat je twee of drie van je metgezellen aanwees om bij mij te zijn en mij terzijde te staan, om mijn taak te verlichten en te zorgen voor mijn dagelijkse behoeften.’ En het leek Andreas het beste voor deze speciale taak de drie apostelen uit te kiezen, die direct na hem tot apostel waren gekozen. Hij zou zichzelf graag voor zo’n gezegende dienst hebben aangeboden, doch de Meester had hem reeds zijn aanstelling gegeven: en dus wees hij onmiddellijk Petrus, Jakobus en Johannes aan om voortaan voor Jezus beschikbaar te zijn.

139:4.4 Johannes Zebedeüs had vele beminnelijke karaktertrekken, maar een niet zo beminnelijke trek was zijn bovenmatige, doch doorgaans goed verborgen gehouden eigendunk. Zijn lange omgang met Jezus bracht vele en grote veranderingen in zijn karakter teweeg. Zijn eigenwaan nam aanzienlijk af, doch toen hij oud en min of meer kinds was geworden, keerde deze zelfachting in zekere mate terug, met het gevolg dat toen de bejaarde apostel zich bezighield met aanwijzingen aan Natan bij het schrijven van het evangelie dat nu zijn naam draagt, hij niet aarzelde herhaaldelijk van zichzelf te spreken als de ‘discipel dien Jezus liefhad.’ Gezien het feit dat van alle andere stervelingen op aarde, Johannes nog het meest de kameraad was van Jezus, dat hij in zo vele zaken werd uitgekozen om diens persoonlijke vertegenwoordiger te zijn, was het niet zo verwonderlijk dat hij ertoe kwam zichzelf te beschouwen als de ‘discipel dien Jezus liefhad’, want hij wist heel zeker dat hij de discipel was op wie Jezus zo dikwijls rekende.

139:4.5 De sterkste karaktertrek van Johannes was zijn betrouwbaarheid; hij was stipt en moedig, trouw en toegewijd. Zijn grootste zwakheid was deze kenmerkende eigendunk. Hij was de jongste in het gezin van zijn vader en de jongste van de groep der apostelen. Misschien was hij een klein beetje verwend; misschien was men iets te toegeeflijk voor hem geweest. Maar de Johannes van latere jaren was een geheel ander type mens dan de zelfingenomen, eigenzinnige jongeman die zich op vierentwintigjarige leeftijd in de gelederen van Jezus’ apostelen schaarde.

139:4.6 De kenmerkende eigenschappen van Jezus die Johannes het meest waardeerde, waren de liefde en onzelfzuchtigheid van de Meester; deze eigenschappen maakten zulk een indruk op hem, dat zijn gehele verdere leven werd beheerst door het gevoel van liefde en broederlijke toewijding. Hij sprak over liefde en schreef over liefde. Deze ‘zoon des donders’ werd de ‘apostel der liefde’; en toen de oude bisschop van Efeze niet meer in staat was op de kansel te staan en te prediken maar in een stoel naar de kerk moest worden gedragen, was jarenlang het enige wat hij zei, wanneer hem dan aan het eind van de dienst verzocht werd enige woorden tot de gelovigen te spreken: ‘Kinderkens, hebt elkander lief.’

139:4.7 Johannes was een man van weinig woorden, behalve wanneer men hem boos maakte. Hij dacht veel na maar zei weinig. Bij het ouder worden hield hij zijn stemmingen meer in bedwang, was hij meer beheerst, maar nooit kwam hij zijn tegenzin tot spreken te boven: deze geslotenheid overwon hij nooit helemaal. Hij was echter gezegend met een opmerkelijke, creatieve verbeeldingskracht.

139:4.8 Johannes had nog een andere kant die men niet bij deze stille, introspectieve man zou verwachten aan te treffen. Hij was enigszins dweepziek en buitengewoon onverdraagzaam. In dit opzicht leken Jakobus en hij sterk op elkaar – beiden wilden vuur uit de hemel laten neerkomen op de hoofden van de oneerbiedige Samaritanen. Toen Johannes enige vreemdelingen ontmoette die in Jezus’ naam onderrichtten, verbood hij hun dit prompt. Maar hij was niet de enige van de twaalf die met dit soort zelfachting en gevoel van meerwaardigheid was besmet.

139:4.9 Het leven van Johannes werd geweldig beïnvloed door de aanblik van Jezus die rondtrok zonder tehuis, terwijl hij wist hoe trouw deze voorzieningen had getroffen om voor zijn moeder en familie te zorgen. Johannes voelde ook sterk met Jezus mee vanwege het onvermogen van diens familie om hem te begrijpen, en hij besefte dat zij zich geleidelijk van hem terugtrokken. Deze hele situatie, samen met het feit dat Jezus zich zelfs tot in zijn geringste verlangens voegde naar de wil van de Vader in de hemel en zijn dagelijks leven in onvoorwaardelijk vertrouwen leefde, maakte zulk een diepe indruk op Johannes, dat zijn karakter er opvallend en blijvend door veranderde, een verandering die zich gedurende zijn gehele latere leven manifesteerde.

139:4.10 Johannes was moedig, koelbloedig en dapper, zoals weinigen van de andere apostelen. Hij was de apostel die in de nacht van de arrestatie aldoor met Jezus meeging en zijn Meester waagde te vergezellen, zelfs tot in de kaken van de dood. Hij was ter plaatse en heel dicht bij hem, tot in het laatste aardse uur, voerde de hem toevertrouwde taak ten opzichte van de moeder van Jezus nauwgezet uit en stond klaar om verdere instructies te ontvangen die nog in de laatste ogenblikken van het aardse bestaan van de Meester gegeven zouden kunnen worden. Eén ding staat vast, op Johannes kon men geheel en al bouwen. Johannes zat gewoonlijk aan de rechterhand van Jezus wanneer de twaalf samen aten. Hij was de eerste van de twaalf die werkelijk en ten volle in de opstanding geloofde, en hij was de eerste die de Meester herkende toen deze na de opstanding aan de oever van het meer bij hen kwam.

139:4.11 Deze zoon van Zebedeüs werkte in het begin van de activiteiten der Christelijke beweging zeer nauw met Petrus samen en werd een van de belangrijkste steunpilaren van de kerk te Jeruzalem. Op de dag van Pinksteren was hij de rechterhand en steun van Petrus.

139:4.12 Verscheidene jaren na de marteldood van Jakobus trouwde Johannes met de weduwe van zijn broer. De laatste twintig jaar van zijn leven werd hij verzorgd door een liefdevolle kleindochter.

139:4.13 Johannes werd meermalen gevangen gezet en werd voor een periode van vier jaar verbannen naar het eiland Patmos, tot er een andere keizer in Rome aan de macht kwam. Indien Johannes niet tactvol en doordacht was opgetreden, zou hij ongetwijfeld ter dood zijn gebracht, zoals zijn broer Jakobus die meer vrijuit sprak. In de loop der jaren leerden Johannes en Jakobus, de broer van Jezus, om wanneer zij voor de burgerlijke autoriteiten moesten verschijnen, dezen op verstandige wijze gerust te stellen en voor zich in te nemen. Zij merkten dat een ‘zacht antwoord de boosheid afkeert’. Ze leerden ook de kerk voor te stellen als een ‘geestelijke broederschap ten dienste van het welzijn der samenleving’, in plaats van als ‘het koninkrijk des hemels’. Zij onderrichtten het liefdevol dienstbetoon in tegenstelling tot het uitoefenen van heerschappij – koninkrijk en koning.

139:4.14 Tijdens zijn tijdelijke ballingschap op Patmos schreef Johannes het Boek der Openbaring, dat gij nu in sterk verkorte en verminkte vorm kent. Dit Boek der Openbaring bevat de overgebleven fragmenten van een grote openbaring, waarvan grote gedeelten verloren gingen en andere gedeelten werden weggelaten, nadat Johannes haar op schrift had gesteld. Het is slechts in fragmentarische en verminkte vorm bewaard gebleven.

139:4.15 Johannes reisde veel, arbeidde zonder ophouden, en nadat hij bisschop van de kerken in Azië was geworden, vestigde hij zich in Efeze. Hij gaf zijn medewerker Natan in Efeze opdracht om het zogeheten ‘Evangelie naar Johannes’ te schrijven toen hij negenennegentig jaar oud was. Van alle twaalf apostelen werd Johannes Zebedeüs uiteindelijk de eminente theoloog. Hij stierf een natuurlijke dood in a.d. 103 in Efeze, toen hij honderd en één jaar oud was.

5. Filippus de weetgierige

139:5.1 Filippus was de vijfde die tot apostel gekozen werd, daartoe geroepen toen Jezus en zijn eerste vier apostelen onderweg waren van de verzamelplaats van Johannes bij de Jordaan naar Kana in Galilea. Daar Filippus in Betsaïda woonde, had hij al enige tijd over Jezus horen spreken, doch het was niet bij hem opgekomen dat Jezus werkelijk een groot man was tot die dag in de vallei van de Jordaan toen Jezus zei: ‘Volg mij.’ Filippus was ook enigermate beïnvloed door het feit dat Andreas, Petrus, Jakobus, en Johannes, Jezus hadden aanvaard als de Verlosser.

139:5.2 Filippus was zevenentwintig jaar toen hij zich bij de apostelen aansloot; kort daarvoor was hij getrouwd, maar kinderen had hij nog niet. De bijnaam die de apostelen hem hadden gegeven betekende ‘weetgierigheid’. Filippus wilde altijd dat iets hem aangetoond werd. Hij leek nooit een erg diep inzicht te hebben in enige kwestie. Hij was niet zozeer onintelligent, maar het ontbrak hem aan verbeeldingskracht. Dit gebrek aan verbeeldingskracht was de grote zwakheid in zijn karakter. Hij was een alledaags, nuchter mens.

139:5.3 Toen de apostelen zich organiseerden en ieder een speciale taak kreeg toegewezen, werd Filippus tot hofmeester aangesteld: het was zijn taak te zorgen dat zij altijd voldoende proviand hadden. En hij was een goede hofmeester. Zijn sterkste karaktertrek was zijn methodische grondigheid; hij was precies en systematisch.

139:5.4 Filippus kwam uit een gezin van zeven kinderen, drie jongens en vier meisjes. Hij was op één na de oudste, en na de opstanding doopte hij zijn gehele familie bij hun intrede in het koninkrijk. De verwanten van Filippus waren vissers. Zijn vader was een zeer bekwaam man die diep nadacht, maar zijn moeder kwam uit een zeer middelmatige familie. Filippus was niet een man van wie men grote dingen kon verwachten, maar hij was iemand die gewone dingen op grootse wijze kon doen, goed en op bevredigende wijze. Slechts enkele malen in die vier jaar slaagde hij er niet in voldoende voedsel voorhanden te hebben om in aller behoeften te voorzien. Zelden was hij onvoorbereid, zelfs op de vele onverwachte eisen die met het leven zoals zij dit leidden, gepaard gingen. De intendance-afdeling van de apostolische familie werd intelligent en doelmatig bestuurd.

139:5.5 De sterke kant van Filippus was zijn methodische betrouwbaarheid; de zwakke kant van zijn natuur was zijn volslagen gebrek aan verbeeldingskracht, de afwezigheid van het vermogen om twee en twee samen te voegen om vier te krijgen. In het abstracte kon hij goed rekenen, maar hij had geen constructieve fantasie. Bepaalde vormen van voorstellingsvermogen ontbraken hem bijna geheel. Hij was het type van een alledaags, gewoon, doorsnee mens. Er waren zeer velen van zulke mannen en vrouwen onder de menigten, die naar het onderricht en de prediking van Jezus kwamen luisteren, en zij werden zeer bemoedigd als zij zagen dat iemand zoals zijzelf tot zulk een eervolle positie onder de raadslieden van de Meester was verheven: zij schepten moed uit het feit dat iemand zoals zijzelf reeds een hoge positie in de aangelegenheden van het koninkrijk had verworven. En Jezus leerde veel aangaande de wijze waarop sommige mensen denken terwijl hij zo geduldig luisterde naar de dwaze vragen van Filippus, en zo dikwijls gehoor gaf aan het verzoek van zijn hofmeester om het hem ‘te laten zien’.

139:5.6 De eigenschap van Jezus die Filippus speciaal en voortdurend bewonderde, was zijn onuitputtelijke generositeit. Nooit vond Filippus iets in Jezus dat benepen, vrekkig of inhalig was, en hij had een diepe verering voor deze steeds aanwezige en onuitputtelijke vrijgevig heid.

139:5.7 De persoonlijkheid van Filippus was weinig indrukwekkend. Dikwijls werd over hem gesproken als ‘Filippus uit Betsaïda, de stad waar Andreas en Petrus wonen.’ Een oplettende blik ontbrak hem bijna geheel: hij was niet in staat de dramatische mogelijkheden van een situatie aan te grijpen. Hij was geen pessimist: hij was eenvoudigweg prozaïsch. Hij miste ook in sterke mate geestelijk inzicht. Vaak aarzelde hij niet om de Meester midden in een van zijn meest diepgaande verhandelingen te onderbreken, om een ogenschijnlijk dwaze vraag te stellen. Jezus berispte hem echter nooit voor zo’n onbedachtzaamheid; hij had geduld met hem en hield er rekening mee dat hij niet in staat was de diepere betekenis van het onderricht te begrijpen. Jezus besefte terdege dat als hij Filippus één keer zou berispen om het stellen van deze hinderlijke vragen, hij niet alleen deze man die het eerlijk meende, in zijn ziel zou kwetsen, maar ook dat zo’n berisping Filippus zoveel pijn zou doen, dat hij nooit meer de moed zou hebben om vragen te stellen. Jezus wist dat er op zijn werelden in de ruimte talloze miljarden van dergelijke traagdenkende stervelingen bestonden, en hij wilde die allen aanmoedigen om op hem te vertrouwen en steeds de vrijmoedigheid te hebben met hun vragen en problemen tot hem te komen. Per slot van rekening stelde Jezus echt meer belang in de dwaze vragen van Filippus, dan in de prediking waarmee hij op dat moment eventueel bezig was. Boven alles stelde Jezus belang in mensen, mensen van allerlei aard.

139:5.8 De apostolische hofmeester was geen goed redenaar, doch in het persoonlijke werk was hij zeer overtuigend en had hij goede resultaten. Hij werd niet licht ontmoedigd: hij was een ploeteraar en hield hardnekkig vol in alles wat hij ondernam. Hij had de grote, zeldzame gave om te zeggen: ‘Kom.’ Toen Natanaël, zijn eerste bekeerling, met hem wilde argumenteren over de verdiensten en tekortkomingen van Jezus van Nazaret, was het doeltreffende antwoord van Filippus: ‘Kom maar kijken.’ Hij was geen dogmatische prediker die zijn toehoorders aanspoorde met ‘Ga’ – doe dit en doe dat. Hij trad alle situaties die zich in zijn werk voordeden tegemoet met ‘Kom’ – ’kom met mij mee, ik zal u de weg wijzen.’ En dat is in alle vormen en aspecten van het onderricht steeds de meest doeltreffende methode. Zelfs ouders kunnen van Filippus leren dat het beter is niet tegen hun kinderen te zeggen ‘Ga dit doen of ga dat doen,’ doch liever ‘Kom met ons mee en wij zullen je de betere weg laten zien en die samen met je bewandelen.’

139:5.9 Het onvermogen van Filippus om zich aan een nieuwe situatie aan te passen, bleek zeer duidelijk toen er in Jeruzalem Grieken op hem toe kwamen die zeiden: ‘Heer, wij zouden Jezus graag willen ontmoeten.’ Tegen iedere Jood die dit gevraagd zou hebben zou het antwoord van Filippus geweest zijn, ‘Kom’. Deze mannen echter waren buitenlanders, en Filippus kon zich niet herinneren van zijn meerderen instructies gekregen te hebben ten aanzien van zulke zaken, dus daarom was het enige dat hij kon bedenken dat hij moest overleggen met de chef, Andreas, waarop zij beiden de weetgierige Grieken naar Jezus brachten. En toen hij naar Samaria ging om te prediken en de gelovigen te dopen, zoals de Meester hem gezegd had, weerhield hij zich om dezelfde reden ervan zijn bekeerlingen de handen op te leggen ten teken dat zij de Geest van Waarheid hadden ontvangen. Dit werd later gedaan door Petrus en Johannes, die kort daarna uit naam van de moederkerk uit Jeruzalem waren gekomen om het werk van Filippus in ogenschouw te nemen.

139:5.10 Filippus kwam door de moeilijke tijd van de dood van de Meester heen, nam deel aan de reorganisatie van de twaalf, en was de eerste die uittrok om buiten de onmiddellijk Joodse gelederen zielen te winnen voor het koninkrijk, waarbij hij zeer veel resultaat had in zijn werk voor de Samaritanen en ook in al zijn latere arbeid ten behoeve van het evangelie.

139:5.11 De vrouw van Filippus, die een efficiënt lid was van het vrouwenkorps, raakte actief betrokken in het evangelisatiewerk van haar echtgenoot nadat zij uit Jeruzalem waren gevlucht vanwege de vervolgingen. Zijn vrouw kende geen vrees. Zij stond aan de voet van het kruis van Filippus om hem aan te moedigen de blijde boodschap zelfs aan zijn moordenaars te verkondigen, en toen zijn krachten het begaven, begon zij te verhalen van de verlossing door het geloof in Jezus, en werd pas tot zwijgen gebracht toen de woedende Joden op haar aanstormden en haar stenigden. Hun oudste dochter, Leah, zette hun arbeid voort en werd later de vermaarde profetes van Hiërapolis.

139:5.12 Filippus, eens de hofmeester van de twaalf, was een machtig man in het koninkrijk en won zielen waar hij maar kwam; ten slotte werd hij gekruisigd vanwege van zijn geloof, en begraven te Hiërapolis.

6. De eerlijke Natanael

139:6.1 Natanael, de zesde en laatste van de apostelen die door de Meester zelf waren uitgekozen, werd door zijn vriend Filippus naar Jezus gebracht. In verscheidene zakelijke ondernemingen was hij de compagnon van Filippus geweest, en hij was met hem samen op weg naar Johannes de Doper toen zij Jezus tegenkwamen.

139:6.2 Toen Natanael zich bij de apostelen aansloot, was hij vijfentwintig jaar en op één na de jongste van de groep. Hij was de jongste uit een gezin van zeven, ongetrouwd, en de enige kostwinner voor zijn bejaarde, zwakke ouders, bij wie hij woonde te Kana; zijn broers en zusters waren òf getrouwd òf overleden, en geen van hen woonde in Kana. Van de twaalf hadden Natanael en Judas Iskariot de beste opleiding genoten. Natanael was van plan geweest koopman te worden.

139:6.3 Jezus zelf gaf Natanael geen bijnaam, doch de twaalf duidden hem al spoedig aan met termen die eerlijkheid en oprechtheid aangaven. Hij kende ‘geen bedrog’. Dit was dan ook zijn grote deugd: hij was zowel eerlijk als oprecht. De zwakte van zijn karakter school in zijn trots: hij was zeer trots op zijn familie, zijn stad, zijn reputatie en zijn volk, hetgeen allemaal prijzenswaardig is als het niet te ver gaat. Natanael evenwel had de neiging om in zijn persoonlijke vooroordelen in uitersten te vervallen. Hij was geneigd zich een voorbarig oordeel te vormen over de mensen, gebaseerd op zijn eigen persoonlijke opinies. Hij aarzelde niet de vraag op te werpen, zelfs nog voor hij Jezus ontmoet had: ‘Kan er uit Nazaret iets goeds komen?’ Natanael was echter niet halsstarrig, ook al was hij trots. Hij veranderde snel van mening toen hij eenmaal Jezus in de ogen had gezien.

139:6.4 In veel opzichten was Natanael het excentrieke talent van de twaalf. Hij was de filosoof en dromer onder de apostelen, maar hij was een dromer van een heel praktische soort. Hij wisselde perioden van diepgaand filosofisch nadenken af met perioden van humor van een zeldzame, komische soort; als hij in de goede stemming verkeerde, was hij degene van de twaalf die waarschijnlijk het beste verhalen kon vertellen. Jezus genoot er zeer van Natanael te horen praten zowel over ernstige zaken als over meer luchtige aangelegenheden. Natanael nam Jezus en het koninkrijk steeds ernstiger, maar zichzelf nam hij nooit serieus.

139:6.5 De apostelen hielden allen van Natanael en hadden respect voor hem, en hij kon uitstekend met hen overweg, behalve met Judas Iskariot. Judas vond dat Natanael zijn apostelschap niet serieus genoeg nam en eenmaal vermat hij zich in het geheim naar Jezus te gaan om een klacht tegen hem in te dienen. Waarop Jezus zei: ‘Judas, bedenk wat je doet; overschat je ambt niet. Wie van ons is competent een oordeel te vellen over zijn broeder? Het is niet de wil van de Vader dat zijn kinderen zich alleen maar met de ernst des levens bezig houden. Laat ik het nog eens uitdrukkelijk zeggen: ik ben gekomen opdat mijn broeders in het vlees vreugde, blijdschap en een rijker leven zouden kennen. Ga dan, Judas, en doe het werk dat je is toevertrouwd zo goed je kunt, maar laat het aan Natanael, je broeder, over om voor zichzelf rekenschap tegenover God af te leggen.’ En de herinnering aan deze en vele soortgelijke ervaringen leefde lang voort in het zichzelf misleidende hart van Judas Iskariot.

139:6.6 Vele malen, wanneer Jezus met Petrus, Jakobus en Johannes in de bergen was, en de verhouding tussen de apostelen enigszins gespannen raakte en de zaken in de knoop zaten, als zelfs Andreas niet meer wist wat hij tegen zijn somber gestemde broeders moest zeggen, kon Natanael de spanning verlichten door een stukje filosofie of door een plotselinge vlaag van humor, kostelijke humor bovendien.

139:6.7 Het was Natanaels taak om voor de gezinnen van de twaalf te zorgen. Hij was dikwijls niet aanwezig bij de beraadslagingen van de apostelen, want wanneer hij hoorde dat een van degenen die aan zijn zorg waren toevertrouwd ziek was, of iets ongewoons was overkomen, ging hij onmiddellijk op weg naar dat huis. Het was voor de twaalf een hele geruststelling te weten dat het welzijn van hun gezinnen bij Natanael in veilige handen was.

139:6.8 Natanael vereerde Jezus het meest om zijn verdraagzaamheid. Hij werd nooit moede de ruimheid van opvatting en het grootmoedig medegevoel van de Zoon des Mensen te overdenken.

139:6.9 De vader van Natanael (Bartolomeüs) stierf kort na Pinksteren, waarna deze apostel naar Mesopotamië en India ging, waar hij de blijde boodschap van het koninkrijk verkondigde en gelovigen doopte. Zijn broeders hebben nooit te horen gekregen wat er van hun voormalige filosoof, dichter en humorist is geworden. Doch ook hij was een groot man in het koninkrijk en hij droeg veel bij aan de verspreiding van de leer van zijn Meester, ook al nam hij geen deel aan de organisatie van de latere Christelijke kerk. Natanael stierf in India.

7. Matteüs Levi

139:7.1 Matteüs, de zevende apostel, was door Andreas gekozen. Matteüs kwam uit een familie van belastingontvangers, of tollenaars, maar zelf was hij ontvanger bij de douane in Kafarnaüm, waar hij ook woonde. Hij was eenendertig jaar, getrouwd, en had vier kinderen. Hij was tamelijk welgesteld, de enige van het korps der apostelen die enigszins bemiddeld was. Hij was een goed zakenman, een onderhoudend mens, en bezat de gave om vrienden te maken en met allerlei zeer verschillende mensen overweg te kunnen.

139:7.2 Andreas stelde Matteüs aan als de financiële vertegenwoordiger van de apostelen. Hij was in zekere zin de fiscale tussenpersoon en de naar buiten optredende woordvoerder van de apostolische organisatie. Hij was een goed mensenkenner en een zeer doeltreffend propagandist. Men kan zich moeilijk een beeld vormen van zijn persoonlijkheid, doch hij was een zeer ernstig discipel en zijn geloof in de missie van Jezus en in de zekerheid van het koninkrijk verdiepte zich steeds meer. Jezus gaf Levi nooit een bijnaam, maar zijn mede-apostelen spraken gewoonlijk over hem als ‘degene die het geld binnen kreeg.’

139:7.3 Levi’s sterkste punt was dat hij de beweging met geheel zijn hart was toegewijd. Dat hij, een tollenaar, door Jezus en zijn apostelen in hun midden was opgenomen, stemde de voormalige belastingontvanger geweldig dankbaar. Er ging echter wel enige tijd overheen voordat de andere apostelen, en met name Simon Zelotes en Judas Iskariot, zich ermee verzoend hadden dat er een tollenaar in hun midden was. De zwakheid van Matteüs was zijn kortzichtige en materialistische kijk op het leven. Doch naarmate de maanden verstreken, boekte hij in al deze zaken grote vooruitgang. Uiteraard moest hij bij veel van de kostbaarste uren van onderricht verstek laten gaan, aangezien het zijn taak was te zorgen dat de kas gevuld bleef.

139:7.4 Het was de vergevensgezindheid van de Meester die Matteüs het meest waardeerde. Steeds opnieuw vertelde hij dat geloof het enig noodzakelijke was in de zaak van het vinden van God. Hij sprak bij voorkeur over het koninkrijk als ‘deze zaak van het vinden van God.’

139:7.5 Ofschoon Matteüs iemand met een verleden was, kwijtte hij zich op uitnemende wijze van zijn taak, en met het verstrijken van de tijd werden zijn metgezellen trots op de prestaties van de tollenaar. Hij was een van de apostelen die uitvoerig aantekeningen maakte van de uitspraken van Jezus, en deze aantekeningen vormden de basis voor het verslag dat Isador later maakte van de woorden en handelingen van Jezus, welk verslag bekend is geworden onder de naam van het Evangelie naar Matteüs.

139:7.6 Het grootse en vruchtbare leven van Matteüs, de zakenman en douane-ontvanger uit Kafarnaüm, is het middel geweest waardoor in latere eeuwen duizenden en duizenden andere zakenlieden, beambten in openbare dienst en politici ook de innemende stem van de Meester hebben horen zeggen: ‘Volg mij.’ Matteüs was werkelijk een scherpzinnig politicus, doch hij was intens trouw aan Jezus, en ten volle toegewijd aan zijn taak om te zorgen dat de boodschappers van het komende koninkrijk over voldoende financiële middelen konden beschikken.

139:7.7 De aanwezigheid van Matteüs onder de twaalf maakte het mogelijk om de deuren van het koninkrijk wijd open te houden voor menigten terneergeslagen en verworpen zielen die zich zo lang buitengesloten hadden gevoeld van religieuze vertroosting. Verworpen en wanhopige mannen en vrouwen stroomden samen om naar Jezus te luisteren; en nimmer wees hij iemand af.

139:7.8 Matteüs ontving vrijwillige bijdragen van de gelovige discipelen en de rechtstreekse toehoorders bij het onderricht van de Meester, doch hij vroeg nooit openlijk om geld bij de menigten. Al zijn financiële werk verrichtte hij in stilte en van persoon tot persoon, en het grootste gedeelte van het geld zamelde hij in bij de meer draagkrachtige groep van belangstellende gelovigen. Hij schonk praktisch heel zijn bescheiden vermogen aan het werk van de Meester en diens apostelen, maar zij hebben nooit iets van deze vrijgevigheid geweten, behalve Jezus die er alles van wist. Matteüs schroomde openlijk bij te dragen aan de kas van de apostelen, uit vrees dat Jezus en zijn metgezellen misschien zouden denken dat zijn geld geen zuivere herkomst had en dus gaf hij veel onder de naam van andere gelovigen. In de eerste maanden, toen Matteüs wist dat zijn aanwezigheid onder hen min of meer een beproeving voor hen was, kwam hij sterk in de verleiding hun te laten weten dat hun dagelijks brood dikwijls met zijn eigen geld betaald werd, maar hij gaf niet aan deze verleiding toe. Als er wel eens een blijk van minachting voor de tollenaar aan de dag trad, voelde hij een vurig verlangen om zijn vrijgevigheid aan hen te onthullen, doch hij slaagde er altijd in zich stil te houden.

139:7.9 Wanneer de geldmiddelen voor de lopende week minder waren dan de geschatte behoefte, sprak Levi dikwijls zijn eigen, persoonlijke middelen fors aan. Het gebeurde soms ook, wanneer hij hevig geïnteresseerd was in het onderricht van Jezus, dat hij verkoos bij het onderricht te blijven, ook al wist hij dat wanneer hij naliet om het benodigde geld in te zamelen, hij dit persoonlijk zou moeten aanvullen. Maar Levi wilde zo graag dat Jezus zou weten dat veel van het geld uit zijn eigen zak kwam! Hij besefte niet in het minst dat de Meester dit alles wist. De apostelen stierven allen zonder te weten dat Matteüs in zulk een aanzienlijke mate hun weldoener was geweest, dat hij praktisch geen cent meer bezat toen hij, nadat de vervolgingen waren begonnen, uittrok om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen.

139:7.10 Toen deze vervolgingen de gelovigen dwongen Jeruzalem te verlaten, reisde Matteüs naar het noorden, en predikte het evangelie van het koninkrijk en doopte hen die geloofden. Zijn vroegere mede-apostelen verloren hem uit het oog, doch hij trok verder, predikend en dopend, door Syrië, Cappadocië, Galatië, Bitynië en Tracië. En het was in Tracië, te Lysimachia, dat zekere ongelovige Joden samenspanden met de Romeinse soldaten om hem ter dood te brengen. Deze wedergeboren tollenaar stierf triomferend in het geloof in een heil dat hij met zulk een zekerheid had leren kennen in het onderricht van de Meester tijdens diens recente verblijf op aarde.

8. Tomas Didymus

139:8.1 Tomas was de achtste apostel, gekozen door Filippus. In latere tijden is hij bekend geworden als ‘Tomas de twijfelaar’, maar zijn mede-apostelen beschouwden hem helemaal niet als een chronische twijfelaar. Weliswaar was hij in zijn denken logisch en sceptisch, maar hij bezat een zekere onvervaarde loyaliteit, die degenen die hem zeer goed kenden, verbood hem als een lichtzinnige scepticus te beschouwen.

139:8.2 Toen Tomas zich bij de apostelen aansloot, was hij negenentwintig jaar, getrouwd, en had vier kinderen. Eerst was hij timmerman en metselaar geweest, maar sinds kort was hij visser geworden; hij woonde in Tarichea, op de westelijke oever van de Jordaan waar deze uitmondt in het meer van Galilea, en hij werd als de meest vooraanstaande inwoner van dit kleine dorp beschouwd. Hij had weinig onderwijs genoten, doch hij had een scherp, logisch denkend verstand; hij was de zoon van uitmuntende ouders die in Tiberias woonden. Tomas was de enige van de apostelen die echt analytisch kon denken; in de groep der apostelen was hij degene die werkelijk een wetenschappelijke aanleg had.

139:8.3 Tomas had thuis een niet erg gelukkige jeugd gehad; het huwelijk van zijn ouders was niet in alle opzichten gelukkig, en dit weerspiegelde zich in de ervaring van Tomas als volwassene. Bij het opgroeien ontwikkelde zich bij hem een zeer onaangename en twistzieke gezindheid. Zelfs zijn vrouw was blij dat hij zich bij de apostelen aansloot; de gedachte dat haar pessimistische man meestentijds niet thuis zou zijn, was een opluchting voor haar. Tomas had ook een achterdochtige trek, die het zeer moeilijk maakte de vrede met hem te bewaren. Petrus raakte in het begin geheel overstuur door Tomas en beklaagde zich bij zijn broer Andreas dat Tomas een ‘vervelende, nare, altijd achterdochtige’ man was. Maar hoe beter zijn metgezellen Tomas leerden kennen, hoe meer zij van hem gingen houden. Zij merkten dat hij buitengewoon eerlijk was en in zijn trouw deinsde hij voor niets terug. Hij was volkomen oprecht en ontegenzeggelijk waarheidlievend, maar hij was iemand die van nature altijd iets aan te merken had, en toen hij volwassen was, was hij een echte zwartkijker geworden. Zijn analytisch denken ging gebukt onder de vloek van achterdocht. Tegen de tijd dat hij zich bij de twaalf aansloot, had hij het geloof in zijn medemensen al grotendeels verloren, doch door deze stap kwam hij in contact met het edele karakter van Jezus. Deze omgang met de Meester begon onmiddellijk de gehele gemoedsgesteldheid van Tomas te transformeren en had een grote verandering in zijn mentale reacties op zijn medemensen tot gevolg.

139:8.4 De grote kracht van Tomas lag in zijn uitstekende analytische manier van denken, samen met zijn onverschrokken moed wanneer hij eenmaal een besluit had genomen. Zijn grote zwakheid school in zijn achterdochtige twijfel, die hij in zijn gehele leven in het vlees nooit volledig te boven kwam.

139:8.5 In de organisatie van de twaalf was aan Tomas het opzetten en de organisatie van het reisplan toegewezen en hij was een bekwaam leider van het werk en de gangen van het korps der apostelen. Hij kon goed leiding geven en was een uitstekend zakenman, doch hij werd gehinderd doordat hij onderhevig was aan vele stemmingen; hij kon van de ene dag op de andere een heel ander mens zijn. Hij vertoonde een neiging tot droefgeestig peinzen in de tijd dat hij zich bij de apostelen aansloot, maar de omgang met Jezus en de apostelen genas hem grotendeels van deze sombere zelfbespiegelingen.

139:8.6 Jezus had veel plezier in Tomas en voerde vele lange, persoonlijke gesprekken met hem. Zijn aanwezigheid onder de apostelen was een grote steun voor vele eerlijke twijfelaars en moedigde vele piekeraars aan om het koninkrijk binnen te gaan, ook al konden zij niet alle geestelijke en filosofische aspecten van het onderricht van Jezus doorgronden. Het feit dat Tomas tot de twaalf behoorde, gaf permanent te kennen dat Jezus zelfs oprechte twijfelaars liefhad.

139:8.7 De andere apostelen vereerden Jezus vanwege een speciale opvallende karaktertrek van zijn volkomen persoonlijkheid, doch Tomas vereerde zijn Meester vanwege diens buitengewoon evenwichtig karakter. Tomas ging steeds meer bewondering en verering voelen voor iemand die zo vol liefde en mededogen was en toch zo onbuigzaam rechtvaardig en fair; zo vastberaden maar nooit halsstarrig; zo kalm maar nooit onverschillig; zo behulpzaam en medevoelend, maar nooit bemoeiziek of dictatoriaal; zo sterk maar tegelijk zo zachtaardig; zo positief maar nimmer ruw of lomp; zo teder maar nooit weifelend; zo zuiver en argeloos en toch tegelijk zo manhaftig, stoutmoedig, en krachtig; zo waarlijk moedig maar nooit onbezonnen en roekeloos; iemand die zo van de natuur hield en toch volkomen vrij was van iedere neiging om de natuur te vereren; zo geestig en speels, doch zo vrij van lichtzinnigheid en frivoliteit. Deze onvergelijkelijke symmetrie van zijn persoonlijkheid was wat Tomas zo in hem bekoorde. Van alle twaalf apostelen had hij waarschijnlijk het diepste verstandelijke inzicht in, en waardering voor de persoonlijkheid van Jezus.

139:8.8 In de beraadslagingen van de twaalf was Tomas altijd behoedzaam en bepleitte hij een beleid van veiligheid vóór alles, doch indien zijn voorzichtige houding verworpen of overstemd werd, was hij steeds de eerste om erop uit te gaan om het plan waartoe besloten was uit te voeren. Keer op keer bleef hij zich verzetten tegen een bepaald plan als het hem onbezonnen en aanmatigend toescheen; hij kon een voorstel tot het bittere einde bestrijden, doch wanneer Andreas het in stemming bracht en de twaalf dan besloten datgene te gaan doen waartegen hij zich zo energiek had verzet, was Tomas de eerste om te zeggen" ‘Laten we gaan!’ Hij kon goed tegen zijn verlies. Hij wist van geen rancune en koesterde geen gevoelens van gekrenktheid. Steeds weer verzette hij er zich tegen dat Jezus zich aan gevaar zou blootstellen, maar wanneer de Meester toch besloot zulke risico’s te nemen, was het altijd Tomas die de apostelen op de been bracht met zijn dappere woorden: ‘Kom kameraden, laten we gaan en met hem sterven.’

139:8.9 Tomas leek in bepaalde opzichten op Filippus; hij wilde ook dat men het hem ‘liet zien’, maar de twijfels die hij onder woorden bracht, waren op geheel andere, verstandelijke overwegingen gebaseerd. Tomas was analyserend, niet alleen maar sceptisch. Wat persoonlijke fysieke moed betrof, was hij een van de dappersten van de twaalf.

139:8.10 Tomas kende enkele zeer moeilijke dagen; hij was bij tijden melancholisch en terneergeslagen. Het verlies van zijn tweelingzusje in zijn negende jaar, had hem veel verdriet in zijn jeugd gedaan, en had bijgedragen tot de problemen die later in zijn leven uit zijn temperament voortkwamen. Wanneer Tomas in een zwaarmoedige stemming raakte, was het de ene keer Natanael die hem hielp er overheen te komen, de andere keer Petrus, en niet zelden een van de tweelingzonen van Alfeüs. Wanneer hij het diepst in de put zat, trachtte hij jammer genoeg steeds het rechtstreeks contact met Jezus te ontlopen. De Meester wist hier echter alles van en had begrip en medegevoel voor zijn apostel wanneer deze zo aanneerslachtigheid leed en door twijfel werd gekweld.

139:8.11 Soms kreeg Tomas verlof van Andreas om een dag of twee alleen weg te gaan. Spoedig echter bemerkte hij dat dit niet verstandig was: hij ontdekte al gauw dat het het beste was, wanneer hij neerslachtig was, om maar zo goed mogelijk door te gaan met zijn werk en bij zijn metgezellen te blijven. Maar wat er zich in zijn gevoelsleven ook afspeelde, hij bleef een apostel. Wanneer het werkelijk tijd werd voorwaarts te gaan, was het altijd Tomas die zei: ‘Laten we gaan!’

139:8.12 Tomas is het grote voorbeeld van een mens die twijfelt, deze twijfel onder ogen ziet en overwint. Hij had een groot verstand; hij was niet een kleingeestige haarklover. Hij was een logisch denker; hij was als het ware de lakmoesproef voor Jezus en zijn mede-apostelen. Indien Jezus en zijn werk niet echt waren geweest, zou het een man als Tomas niet vanaf het begin tot het eind hebben geboeid. Hij had een scherp en onfeilbaar gevoel voor feiten. Bij het eerste blijk van bedrog of misleiding zou Tomas hen allen hebben verlaten. Wetenschapsmensen begrijpen alles wat Jezus en zijn werk op aarde aangaat misschien niet ten volle, maar er leefde en werkte met de Meester en zijn menselijke metgezellen een man, Tomas Didymus, wiens denkvermogen dat van een echte wetenschapsman was, en hij geloofde in Jezus van Nazaret.

139:8.13 Tomas maakte een tijd van beproeving door in de dagen van het proces en de kruisiging. Een tijdlang was hij diep wanhopig, doch hij vermande zich, bleef bij de apostelen, en was met hen aanwezig om Jezus aan het meer van Galilea te verwelkomen. Een tijdje bezweek hij voor zijn twijfel en neerslachtigheid, maar uiteindelijk raapte hij zijn moed weer bijeen en blies zijn geloof nieuw leven in. Na Pinksteren gaf hij wijze raad aan de apostelen en toen de vervolgingen de gelovigen verstrooiden, ging hij naar Cyprus, Kreta, de kust van Noord-Afrika, en Sicilië, waar hij de blijde boodschap van het koninkrijk predikte en hen die geloofden doopte. Tomas ging voort met prediken en dopen tot hij door de agenten van het Romeinse bestuur gevangen werd genomen en op Malta ter dood werd gebracht. Nog maar enkele weken voor zijn dood was hij begonnen het leven en de leer van Jezus op schrift te stellen.

9. en 10. Jakobus en Judas Alfeüs

139:9.1 Jakobus en Judas, de zonen van Alfeüs, de tweelingbroers die vissers waren en dicht bij Keresa woonden, waren de negende en tiende apostelen. Zij werden uitgekozen door Jakobus en Johannes Zebedeüs. Ze waren zesentwintig jaar en getrouwd; Jakobus had drie kinderen en Judas twee.

139:9.2 Er valt niet veel over deze twee alledaagse vissers te vertellen. Zij hielden van hun Meester en Jezus hield van hen, maar zij onderbraken zijn verhandelingen nooit met vragen. Zij begrepen maar heel weinig van de filosofische discussies of de theologische debatten van hun mede-apostelen, doch zij verheugden er zich in dat zij bij deze groep machtige lieden behoorden. In persoonlijk voorkomen, mentale karaktertrekken, en mate van geestelijk inzicht waren deze twee mannen bijna identiek. Wat van de één gezegd kon worden, gold ook voor de ander.

139:9.3 Andreas gaf hun de taak om toezicht op de menigten te houden en de orde te handhaven. Tijdens de uren van prediking waren zij de voornaamste plaatsaanwijzers, en in feite deden zij in het algemeen alle dingen die voor de twaalf gedaan moesten worden en waren zij hun loopjongens. Zij hielpen Filippus met de bevoorrading, zij brachten voor Natanael geld naar de gezinnen, en steeds stonden zij klaar om ieder van de apostelen de helpende hand te bie- den.

139:9.4 De menigten van het gewone volk voelden zich zeer bemoedigd door het feit dat twee mannen zoals zijzelf de eer genoten een plaats te hebben onder de apostelen. Door het feit dat deze middelmatige tweelingbroers als apostelen waren aangenomen, waren zij het middel waardoor een schare van beschroomde gelovigen het koninkrijk binnenging. Daar kwam nog bij dat het gewone volk zich gemakkelijk liet leiden en dirigeren door officiële plaatsaanwijzers die in veel opzichten hun gelijken waren.

139:9.5 Jakobus en Judas, die ook Taddeüs en Lebbeüs genoemd werden, hadden noch sterke, noch zwakke zijden. De bijnamen die de apostelen hun hadden gegeven, waren goedaardige aanduidingen van hun middelmatigheid. Zij waren ‘de minsten van alle apostelen’; zij wisten dit en voelden zich er wel bij.

139:9.6 Jakobus Alfeüs hield speciaal van Jezus om de eenvoud van de Meester. Deze tweelingbroers konden het denken van de Meester niet begrijpen, maar zij voelden de warme band tussen henzelf en het hart van hun Meester. Hun verstand was niet erg groot; zij zouden met alle respect zelfs dom genoemd kunnen worden, maar zij waren in het bezit van werkelijke ervaring in hun geestelijke natuur.

139:9.7 Zij geloofden in Jezus: ze waren zonen van Judas Alfeüs voelde zich tot Jezus aangetrokken door de onopvallende nederigheid van de Meester. Een dergelijke nederigheid, gepaard met zulk een persoonlijke waardigheid, oefende een grote aantrekkingskracht op Judas uit. Het feit dat Jezus steeds de mensen verbood over zijn buitengewone daden te spreken, maakte een grote indruk op dit eenvoudige kind der natuur.

139:9.8 De tweelingbroers waren goedhartige, eenvoudige helpers, en iedereen hield van hen. Jezus heette deze jonge mannen met slechts één talent welkom en gaf hun ereposities in zijn persoonlijke staf in het koninkrijk, omdat er talloze miljoenen van zulke eenvoudige, door vrees bevangen zielen op de werelden in de ruimte zijn, die hij evenzo wil verwelkomen in de actieve geloofsgemeenschap met hem en met zijnuitgestorte Geest van Waarheid. Jezus ziet niet neer op het kleine, alleen maar op het kwaad en de zonde. Jakobus en Judas waren klein, maar zij waren ook trouw. Zij waren eenvoudig en onontwikkeld, maar waren ook groothartig, vriendelijk en vrijgevig.

139:9.9 En hoe dankbaar en trots waren deze nederige mannen niet op de dag toen de Meester weigerde een zekere rijke man als evangelist te accepteren, tenzij deze zijn goederen zou verkopen en de armen zou helpen. Toen de mensen dit hoorden en de tweelingbroers onder zijn raadslieden zagen, wisten zij met zekerheid dat Jezus geen aanzien des persoons kende. Maar alleen een goddelijke instelling – het koninkrijk des hemels – had ooit op zulk een middelmatige, menselijke grondslag opgebouwd kunnen worden!

139:9.10 Slechts één of twee keer gedurende hun gehele omgang met Jezus waagden de tweelingbroers het in het openbaar vragen testellen. Eens toen de Meester erover gesproken had dat hij zich openlijk aan de wereld zou openbaren, werd de nieuwsgierigheid van Judas zo gewekt dat hij Jezus een vraag stelde. Hij voelde zich lichtelijk teleurgesteld dat er dan onder de twaalf geen speciale geheimen meer zouden bestaan en hij verstoutte zich te vragen: ‘Maar Meester, wanneer ge u dan zo aan de wereld openbaart, hoe zult ge ons dan bevoorrechten met bijzondere blijken van uw goedheid?’

139:9.11 De tweelingbroers dienden getrouw tot aan het einde toe, tot aan de donkere dagen van het proces, de kruisiging, en de wanhoop. In hun hart verloren zij nooit het geloof in Jezus, en zij waren (op Johannes na) de eersten die in zijn wederopstanding geloofden. Zij konden echter de vestiging van het koninkrijk niet begrijpen. Kort nadat hun Meester was gekruisigd, keerden zij terug naar hun gezinnen en visnetten: hun werk was afgelopen. Zij misten de bekwaamheid om verder te gaan in de meer ingewikkelde strijd voor het koninkrijk. Zij leefden en stierven evenwel in het bewustzijn dat zij vereerd en gezegend waren geweest met vier jaar nauwe, persoonlijke omgang met een Zoon van God, de soevereine maker van een universum.

11. Simon de Zeloot

139:11.1 Simon Zelotes, de elfde apostel, was door Simon Petrus uitgekozen. Hij was een bekwaam man van goede afkomst en woonde bij zijn familie in Kafarnaüm. Hij was achtentwintig jaar toen hij zich bij de apostelen aansloot. Hij was een vurig agitator en ook een man die veel sprak zonder erbij na te denken. Hij was koopman geweest in Kafarnaüm, voordat hij zijn volle aandacht richtte op de patriottische organisatie van de Zeloten.

139:11.2 Simon Zelotes werd belast met de afleiding en ontspanning van de groep der apostelen, en hij was een zeer doeltreffend organisator van spelen en ontspanningsactiviteiten voor de twaalf.

139:11.3 Simons sterke zijde was zijn inspirerende trouw. Wanneer de apostelen een man of vrouw tegenkwamen die onzeker was en aarzelde het koninkrijk binnen te gaan, riepen zij gewoonlijk Simon erbij. Het kostte deze enthousiaste pleiter voor de verlossing door geloof in God meestal slechts ongeveer vijftien minuten om alle twijfel te overwinnen en alle onzekerheid weg te nemen, om opnieuw een ziel geboren te doen worden in de ‘vrijheid des geloofs en de blijdschap der verlossing.’

139:11.4 Simons grote zwakte was zijn materiële gezindheid. Van een Joodse nationalist kon hij niet snel veranderen in een geestelijk gezinde internationalist. Vier jaar was een te korte periode om een zulk een intellectuele en emotionele transformatie te bewerkstelligen, maar Jezus had altijd geduld met hem.

139:11.5 Wat Simon vooral zo in Jezus bewonderde was de kalmte van de Meester, zijn zekerheid, zijn rustige evenwichtigheid, en zijn onbegrijpelijke zelfbeheersing.

139:11.6 Ofschoon Simon een fanatiek revolutionair was, een onbevreesde stokebrand en agitator, beteugelde hij geleidelijk zijn vurige aard, totdat hij een krachtig en doeltreffend prediker werd van ‘Vrede op aarde en welgezindheid onder de mensen.’ Simon was een groot “debater”: hij hield werkelijk van debatteren. En wanneer het legalistische soort denken van de ontwikkelde Joden of de intellectuele spitsvondigheden van de Grieken aangepakt moesten worden, werd deze taak steeds aan Simon toegewezen.

139:11.7 Hij was rebels van nature, opgeleid tot beeldenstormer, maar Jezus won hem voor de hogere begrippen van het koninkrijk des hemels. Hij had zich altijd vereenzelvigd met de partij van het protest, maar nu sloot hij zich aan bij de partij van de vooruitgang, onbeperkte, eeuwige vooruitgang van geest en waarheid. Simon was een man met sterke loyaliteiten en warme, persoonlijke gevoelens van toewijding, en hij koesterde een diepe genegenheid voor Jezus.

139:11.8 Jezus was er niet bang voor zich te identificeren met zakenmensen, arbeiders, optimisten, pessimisten, filosofen, sceptici, tollenaren, politici, en patriotten.

139:11.9 De Meester had vele gesprekken met Simon, doch hij slaagde er nooit geheel in van deze vurige Joodse nationalist een internationalist te maken. Jezus zei dikwijls tegen Simon dat het juist was om de sociale, economische en politieke orde te willen verbeteren, maar hij voegde er steeds aan toe: ‘Dit is niet de zaak van het koninkrijk des hemels. Wij moeten ons wijden aan het doen van de wil van de Vader. Het is onze zaak om ambassadeurs te zijn van een geestelijke regering in den hoge, en wij moeten ons met niets anders rechtstreeks bezig houden dan met het vertegenwoordigen van de wil en het karakter van de goddelijke Vader die aan het hoofd staat van de regering van welke wij onze geloofsbrieven hebben gekregen.’ Dit alles was voor Simon moeilijk te begrijpen, maar geleidelijk begon hij iets te verstaan van de betekenis van het onderricht van de Meester.

139:11.10 Na de verstrooiing vanwege de vervolgingen in Jeruzalem, trok Simon zich tijdelijk terug. Hij was letterlijk verpletterd. Als een nationalistische patriot had hij zich uit respect voor de leer van Jezus overgegeven: nu was alles verloren. Hij was wanhopig, maar na enkele jaren vatte hij de moed weer op en ging uit om het evangelie van het koninkrijk te verkondigen.

139:11.11 Hij ging naar Alexandrië en trok stroomopwaarts langs de Nijl, tot in het hart van Afrika; overal verkondigde hij het evangelie van Jezus en doopte hij de gelovigen. Zo arbeidde hij verder totdat hij oud en zwak was geworden. En hij stierf en werd begraven in het hart van Afrika.

12. Judas Iskariot

139:12.1 Judas Iskariot, de twaalfde apostel, was door Natanael uitgekozen. Hij was geboren in Keriot, een klein stadje in het zuiden van Judea. Toen hij nog een jongen was, verhuisden zijn ouders naar Jericho, waar hij bleef wonen en gewerkt had in de verschillende commerciële ondernemingen van zijn vader, totdat hij zich ging interesseren in de prediking en het werk van Johannes de Doper. De ouders van Judas waren Sadduceeën, en toen hun zoon zich bij de discipelen van Johannes voegde, wilden zij hem niet meer kennen.

139:12.2 Toen Natanael Judas te Tarichea tegenkwam, was hij bezig werk te zoeken bij een visdrogerij aan het uiteinde van het meer van Galilea. Hij was dertig jaar en ongetrouwd toen hij zich bij de apostelen aansloot. Hij had waarschijnlijk de beste opleiding gehad van alle twaalf, en was de enige man uit Judea in de apostolische familie van de Meester. Judas had geen opmerkelijke karaktertrek van persoonlijke kracht, ofschoon hij naar buiten de indruk wekte beschaafd en goed opgevoed te zijn. Hij kon goed nadenken, maar hij was niet altijd echt eerlijk in zijn denken. Judas had geen goed inzicht in zichzelf; hij was niet werkelijk oprecht tegenover zichzelf.

139:12.3 Andreas stelde Judas aan als penningmeester van de twaalf, een post waarvoor hij uitstekend geschikt was en tot de tijd dat hij zijn Meester verried, kweet hij zich eerlijk, trouw en zeer efficiënt van zijn taak.

139:12.4 Er was geen speciale karaktertrek van Jezus die Judas meer bewonderde dan de algeheel aantrekkelijke en bijzonder innemende persoonlijkheid van de Meester. Judas kon de vooroordelen die hij als man uit Judea koesterde jegens zijn metgezellen uit Galilea nooit achter zich laten: in gedachten keurde hij zelfs veel in Jezus af. Hem die elf van de apostelen zagen als de volmaakte mens, als degene ‘die gans lieflijk was en de uitnemendste onder tienduizend’ durfde deze zelfvoldane man uit Judea in zijn hart zelfs te bekritiseren. Hij was werkelijk van mening dat Jezus beschroomd was en enigszins bang om zijn macht en autoriteit te laten gelden.

139:12.5 Judas was een goed zakenman. Het vereiste tact, bekwaamheid en geduld, en nauwgezette toewijding om de financiële zaken van een idealist als Jezus te beheren, om maar niets te zeggen van wat hij te stellen had met de wanordelijke zakenmethoden van sommigen van zijn apostelen. Judas was werkelijk een uitmuntend administrateur, een vooruitziend en bekwaam financier. En hij was een vurig voorstander van organisatie. Geen van de twaalf had ooit kritiek op Judas. Voorzover zij konden zien was Judas Iskariot een penningmeester zonder weerga, een ontwikkeld man, een loyale (ofschoon soms kritische) apostel en in alle opzichten een groot succes. De apostelen hielden van Judas, hij behoorde echt bij hen. Hij moet geloofd hebben in Jezus, doch wij betwijfelen of hij de Meester werkelijk met geheel zijn hart liefhad. Het voorbeeld van Judas illustreert de juistheid van de spreuk: ‘Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood.’ Het is zeer wel mogelijk het slachtoffer te worden van de vredige misleiding van de aangename aanpassing aan de wegen van zonde en dood. Ge kunt ervan verzekerd zijn dat Judas in financieel opzicht altijd trouw is geweest aan zijn Meester en zijn medeapostelen. Geld zou nooit het motief geweest kunnen zijn voor zijn verraad van de Meester.

139:12.6 Judas was de enige zoon van onverstandige ouders. Toen hij nog heel jong was, werd hij vertroeteld en gaf men hem te veel toe: hij was een verwend kind. Toen hij groter werd, had hij overdreven ideeën van zijn eigen belangrijkheid. Hij kon slecht tegen zijn verlies. Hij had eigenaardige, verwrongen ideeën over wat fair was: hij gaf zich over aan gevoelens van haat en achterdocht. Hij was zeer bedreven in het verkeerd uitleggen van de woorden en daden van zijn vrienden. Zijn hele leven had Judas de gewoonte gekoesterd om het de mensen betaald te zetten als hij dacht dat ze hem slecht hadden behandeld. Aan zijn gevoel voor waarden en loyaliteit ontbrak het een en ander.

139:12.7 Voor Jezus was Judas een geloofsavontuur. Vanaf het begin begreep de Meester ten volle de zwakheid van deze apostel en besefte hij heel goed de gevaren die de opname van Judas in de gemeenschap met zich meebracht. Doch het ligt in de natuur van de Zonen van God om ieder geschapen wezen de volle en gelijke kans te geven op behoud en overleving. Jezus wilde dat niet alleen de stervelingen van deze wereld, maar ook de toeschouwers op talloze andere werelden zouden weten dat, wanneer er twijfel bestaat of de toewijding van een mens aan het koninkrijk wel oprecht is en van ganser harte gegeven wordt, het de vaste gewoonte van de Rechters der mensen is om de twijfelachtige kandidaat volledig te ontvangen. De deur naar het eeuwige leven staat wijd open voor allen, ‘een ieder die wil mag komen:’ er zijn geen beperkingen en geen voorwaarden behalve het geloof van degene die komt.

139:12.8 Dit is nu juist de reden waarom Jezus Judas toestond tot aan het einde toe door te gaan, waarbij hij steeds al het mogelijke deed om deze zwakke, verwarde apostel te transformeren en te redden. Wanneer het licht echter niet in oprechtheid wordt ontvangen en er niet naar geleefd wordt, heeft het de neiging tot zieleduisternis te worden. In verstandelijk opzicht groeide Judas wel in het onderricht van Jezus over het koninkrijk, maar hij maakte geen vooruitgang in het verwerven van een geestelijk karakter, zoals de andere apostelen wel deden. Hij slaagde er niet in voldoende persoonlijke vooruitgang te boeken in geestelijke ervaring.

139:12.9 Judas ging steeds meer piekeren over zijn persoonlijketeleurstellingen en ten slotte viel hij ten prooi aan wrok. Zijn gevoelens waren dikwijls gekwetst en hij werd abnormaal achterdochtig ten aanzien van zijn beste vrienden, zelfs de Meester. Weldra werd hij geobsedeerd door de gedachte het hun betaald te moeten zetten, zich, hoe dan ook, te moeten wreken, ja zelfs zijn metgezellen en zijn Meester te moeten verraden.

139:12.10 Deze kwaadaardige en gevaarlijke gedachten namen echter pas vaste vorm aan, toen op een dag een dankbare vrouw een kostbare kruik wierook aan de voeten van Jezus uitstortte. Dit vond Judas verspilling en toen zijn openlijk protest door Jezus zo radicaal werd afgewezen ten aanhoren van allen, werd het hem teveel. Deze gebeurtenis maakte dat alle opgekropte haat, gekwetstheid, kwaadwilligheid, vooroordeel, jaloezie en wraak van heel een leven werden gemobiliseerd en hij besloot het iemand, hij wist niet wie, betaald te zetten; al het kwaad in zijn natuur kristalliseerde hij echter rond de enige onschuldige persoon in het hele armzalige drama van zijn ongelukkige leven, alleen omdat Jezus toevallig de hoofdrolspeler was in het voorval waardoor zijn overgang uit het vooruitstrevende koninkrijk des lichts naar het zelfgekozen gebied van duisternis werd gemarkeerd.

139:12.11 Vele malen had de Meester Judas zowel onder vier ogen als openlijk gewaarschuwd dat hij afgleed, doch goddelijke waarschuwingen zijn gewoonlijk vruchteloos in de aanpak van de verbitterde menselijke natuur. Jezus deed al het mogelijke, voorzover dit verenigbaar was met ’s mensen morele vrijheid, om te voorkomen dat Judas zou verkiezen de verkeerde weg te gaan. De grote proef kwam ten slotte. De zoon van wrok faalde; hij gaf toe aan de verzuurde, lage ingevingen van een trots en wraakzuchtig innerlijk dat zijn eigen belangrijkheid schromelijk overschatte en stortte zich snel in verwarring, wanhoop en verdorvenheid.

139:12.12 Judas begon toen heimelijk met het verachtelijke, schaamteloze gekonkel om zijn Heer en Meester te verraden, om spoedig daarna dit infame plan ten uitvoer te brengen. Tijdens het uitwerken van zijn in woede ontworpen plannen van trouweloos verraad, had hij momenten van spijt en schaamte en in deze heldere tussenpozen bedacht hij lafhartig, als verdediging in zijn eigen denken, dat Jezus misschien wel op het laatste ogenblik zijn kracht zou laten gelden en zichzelf zou bevrijden.

139:12.13 Toen het verachtelijke, zondige karwei achter de rug was, stormde deze afvallige sterveling, die er zo gemakkelijk toe kwam zijn vriend voor dertig zilverlingen te verkopen ter bevrediging van zijn eigen lang gekoesterde dorst naar wraak, naar buiten en pleegde de laatste handeling in het drama van zijn wegvluchten voor de werkelijkheden van het sterfelijk bestaan – zelfmoord.

139:12.14 De elf apostelen waren van afschuw vervuld, met stomheid geslagen. Jezus bezag de verrader slechts met medelijden. Het is de werelden moeilijk gevallen Judas te vergeven en in heel een uitgestrekt universum schuwt men zijn naam.