Het Urantia Boek

Verhandeling 115

De Allerhoogste

115:0.1 MET God de Vader is zoonschap de belangrijkste verhouding. Bij God de Allerhoogste zijn prestaties de noodzakelijke voorwaarde voor status – men moet zowel iets doen als iets zijn.

1. De relativiteit van begripskaders

115:1.1 Eenzijdige, onvolledige en evoluerende intellecten zouden hulpeloos zijn in het meester-universum, zouden niet in staat zijn ook maar het eerste rationele gedachtenpatroon te vormen, indien niet alle denkend bewustzijn, hoog en laag, het aangeboren vermogen bezat om een universum-kader te vormen waarbinnen gedacht kan worden. Indien het bewustzijn geen conclusies kan trekken, indien het niet kan doordringen tot ware oorsprongen, zal het altijd conclusies postuleren en oorsprongen bedenken, zodat er binnen het kader van deze door het bewustzijn geschapen postulaten logisch kan worden gedacht. En ofschoon deze universum-kaders voor het denken van schepselen onmisbaar zijn om op rationeel intellectuele wijze te kunnen opereren, zijn zij zonder uitzondering min of meer onjuist.

115:1.2 Conceptuele universum-kaders zijn slechts relatief waar: het zijn bruikbare constructies, die uiteindelijk moeten wijken wanneer het kosmische begrip groter wordt en uitbreiding van denkbeelden tot gevolg heeft. Uw opvattingen van waarheid, schoonheid en goedheid, moraliteit, ethiek, plicht, liefde, goddelijkheid, oorsprong, bestaan, bedoeling, bestemming, tijd, ruimte en zelfs de Godheid, zijn slechts relatief waar. God is veel, veel meer dan een Vader, maar de Vader is ’s mensen hoogste begrip van God; niettemin zal de Vader-Zoon-uitbeelding van de betrekking tussen Schepper en schepsel worden aangevuld met de boven-sterfelijke opvattingen van de Godheid die ge in Orvonton, in Havona en op het Paradijs zult verwerven. De mens moet binnen het sterfelijke universum-kader denken, maar dit betekent niet dat hij zich geen andere, hogere kaders kan voorstellen waarbinnen denken kan plaatsvinden.

115:1.3 Teneinde het stervelingen gemakkelijker te maken het universum van universa te begrijpen, zijn de verschillende niveaus der kosmische realiteit aangeduid als eindig, absoniet en absoluut. Van deze is alleen het absolute onbeperkt eeuwig, waarlijk existentieel. Absoniete en eindige niveaus zijn afleidingen, modificaties, kwalificaties en verzwakkingen van de oorspronkelijke, primordiale, absolute werkelijkheid der oneindigheid.

115:1.4 De gebieden van het eindige bestaan krachtens de eeuwige bedoeling van God. Eindige schepselen, hoog en laag, kunnen wel theorieën opperen over de noodzakelijkheid van het eindige in de kosmische economie, en hebben dit ook gedaan, maar ten slotte bestaat het omdat God het zo heeft gewild. Het universum kan niet worden uitgelegd, en een schepsel kan geen rationele reden geven voor zijn eigen individuele bestaan, zonder te verwijzen naar de voorafgaande handelingen en het preëxistente wilsvermogen van wezens uit wie hij is voortgekomen, Scheppers of verwekkers.

2. De absolute basis voor het bewind van de Allerhoogste

115:2.1 Vanuit het existentiële standpunt kan er nergens in de sterrenstelsels iets nieuws gebeuren, want de voltooiing der oneindigheid die inherent is in de IK BEN, is eeuwig tegenwoordig in de zeven Absoluten, maakt functioneel deel uit van de associatie der drieënigheden en transmittief van de associatie der trioditeiten. Maar het feit dat de oneindigheid aldus existentieel tegenwoordig is binnen deze absolute associaties, maakt het geenszins onmogelijk nieuwe kosmische experiëntiele fasen te realiseren. Vanuit het gezichtspunt van een eindig schepsel, bevat de oneindigheid veel dat potentieel is, veel dat eerder een toekomstige mogelijkheid lijkt dan een huidige actualiteit.

115:2.2 Waarde is een uniek element in de universum-werkelijkheid. Wij begrijpen niet hoe de waarde van iets oneindigs en goddelijks ooit zou kunnen toenemen. Maar wij ontdekken dat zelfs in de betrekkingen van de oneindige Godheid betekenissen kunnen worden gemodificeerd, zo niet verhoogd. Voor de experiëntiële universa worden zelfs goddelijke waarden versterkt als actualiteiten wanneer het begrip van werkelijkheidsbetekenissen groter wordt.

115:2.3 Het gehele plan der schepping en evolutie van universa op alle ervaringsniveaus is klaarblijkelijk een zaak van de omzetting van potentialiteiten in actualiteiten; deze transmutatie betreft gelijkelijk de gebieden der ruimtepotentie, bewustzijnspotentie, en geest-potentie.

115:2.4 De zichtbare methode waardoor de mogelijkheden van de kosmos tot actueel bestaan worden gebracht, varieert van niveau tot niveau: op het eindige niveau is het de experiëntiële evolutie en op het absoniete is het de experiëntiële resultering. De existentiële oneindigheid is inderdaad onbeperkt in alomvattendheid, en juist deze alomvattendheid moet noodzakelijkerwijs zelfs de mogelijkheid tot het evolutionaire, eindige ervaren omvatten. En de mogelijkheid tot deze experiëntiële groei wordt een universum-actualiteit door de betrekkingen tussen de trioditeiten die van invloed zijn op en in de Allerhoogste.

3. Oorspronkelijk, actueel en potentieel

115:3.1 De absolute kosmos is conceptueel zonder begrenzing; wanneer wij de uitgebreidheid en de natuur van deze primaire realiteit zouden definiëren, zouden wij de oneindigheid limiteren en het zuivere begrip eeuwigheid verzwakken. De idee van het oneindig-eeuwige, het eeuwig-oneindige, is onbeperkt in uitgebreidheid en absoluut in feitelijkheid. Er bestaat geen taal in verleden, heden of toekomst van Urantia die adequaat is om de werkelijkheid der oneindigheid of de oneindigheid der werkelijkheid uit te drukken. De mens, een eindig schepsel in een oneindige kosmos, moet zich tevreden stellen met vertekende bespiegelingen over en verzwakte opvattingen van het onbegrensde, eindeloze, nimmer-beginnende, nimmer-eindigende bestaan dat zijn begripsvermogen werkelijk te boven gaat.

115:3.2 Bewustzijn kan nooit verwachten het denkbeeld van een Absolute te vatten zonder eerst te trachten de eenheid van zulk een werkelijkheid op te breken. Bewustzijn brengt steeds alle divergenties tot eenheid, maar wanneer zulke divergenties geheel ontbreken, vindt het bewustzijn geen basis waarop het interpreterende begrippen kan formuleren.

115:3.3 De primordiale stasis der oneindigheid moet gesegmenteerd worden voordat de mens kan pogen haar te begrijpen. Er is een eenheid in de oneindigheid die in deze verhandelingen is uitgedrukt als de IK BEN – het eerste postulaat van het geschapen bewustzijn. Maar een schepsel kan nooit begrijpen hoe deze eenheid dualiteit, drieënigheid en diversiteit kan worden, terwijl zij toch een onbeperkte eenheid blijft. De mens stuit op een soortgelijk probleem wanneer hij nadenkt over de ongedeelde Godheid der Triniteit naast de meervoudige personalisatie van God.

115:3.4 ’s Mensen afstand tot de oneindigheid is de enige reden waarom het begrip oneindigheid in één woord wordt uitgedrukt. Terwijl oneindigheid enerzijds EENHEID is, houdt dit begrip anderzijds DIVERSITEIT zonder einde of begrenzing in. Zoals de oneindigheid wordt gezien door eindige verstandelijke wezens, is zij de maximale paradox in de filosofie van schepselen en in de eindige metafysica. Ofschoon ’s mensen geestelijke natuur in de ervaring van godsverering omhoog reikt naar de Vader die oneindig is, bereikt ’s mensen capaciteit tot intellectueel begrijpen zijn grens bij de maximale opvatting van de Allerhoogste. Voorbij de Allerhoogste zijn begrippen in toenemende mate namen: steeds minder zijn het ware aanduidingen van de werkelijkheid en steeds meer worden het projecties van het eindige begrip van het schepsel in de richting van het boveneindige.

115:3.5 Eén fundamentele opvatting van het absolute niveau houdt een postulaat van drie fasen in:

115:3.6 1. het Oorspronkelijke, het onbeperkte begrip van de Eerste Bron en Centrum, de manifestatie van de IK BEN als de bron waaruit alle werkelijkheid ontspringt;

115:3.7 2. het Actuele, de verbintenis van de drie Absoluten van actualiteit, de Tweede, Derde en Paradijs-Bronnen en Centra. Deze trioditeit van de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest en het Paradijs-Eiland vormt de actuele openbaring van de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum;

115:3.8 3. het Potentiële, de verbintenis van de drie Absoluten van potentialiteit, het Godheid-Absolute, het Ongekwalificeerd en het Universeel Absolute. Deze trioditeit van existentiële potentialiteit vormt de potentiële openbaring van de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum.

115:3.9 Door de onderlinge associatie van het Oorspronkelijke, het Actuele en het Potentiële ontstaan de spanningen binnen de oneindigheid, die resulteren in de mogelijkheid tot alle groei in het universum; groei is dan ook de natuur van de Zevenvoudige, de Allerhoogste en de Ultieme.

115:3.10 In de associatie van het Godheid-Absolute, het Universeel en het Ongekwalificeerd Absolute, is potentialiteit absoluut, terwijl actualiteit wordend is; in de associatie van de Tweede, Derde en Paradijs-Bronnen en Centra is actualiteit absoluut, terwijl potentialiteit wordend is; in de oorspronkelijkheid van de Eerste Bron en Centrum kunnen wij niet zeggen dat actualiteit of potentialiteit hetzij bestaand is of wordend — de Vader is.

115:3.11 Vanuit het gezichtspunt van de tijd is het Actuele dat wat was en is; het Potentiële is dat wat wordend is en zal zijn; het Oorspronkelijke is dat wat is. Vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid zijn de verschillen tussen het Oorspronkelijke, het Actuele en het Potentiële niet zo duidelijk. Deze drieënige kwaliteiten worden op de niveaus van de Paradijs-eeuwigheid niet op dezelfde wijze onderscheiden. In de eeuwigheid is alles – alleen is alles nog niet geopenbaard in tijd en ruimte.

115:3.12 Vanuit het gezichtspunt van een schepsel is actualiteit substantie en is potentialiteit capaciteit. Actualiteit bestaat in het centrum en breidt zich daarvandaan uit tot in de perifere oneindigheid; potentialiteit komt vanuit de oneindigheidsperiferie naar binnen en convergeert bij het centrum van alle dingen. Oorspronkelijkheid is dat wat de tweeledige beweging van de cyclus van realiteitsmetamorfose – de ene die van potentiële tot actuele fasen, en de tweede die der potentialisering van bestaande actuele fasen – ten eerste veroorzaakt, en vervolgens in evenwicht houdt.

115:3.13 De drie Absoluten van potentialiteit zijn werkzaam op het zuiver eeuwige niveau van de kosmos en functioneren derhalve nooit als zodanig op subabsolute niveaus. Op de afdalende niveaus van werkelijkheid is de trioditeit van potentialiteit manifest bij het Ultieme en op het Allerhoogste. Het potentiële kan wel niet tot tijd-actualisering komen ten aanzien van een deel op enig subabsoluut niveau, doch nooit in het totaal. Uiteindelijk zegeviert de wil van God, niet altijd ten aanzien van het individu, doch steeds waar het om het totaal gaat.

115:3.14 Het is in de trioditeit der actualiteit dat de existente werkelijkheden van de kosmos hun centrum hebben; of het nu geest, bewustzijn of energie is, alle hebben deze hun centrum in deze associatie van de Zoon, de Geest en het Paradijs. De persoonlijkheid van de geest-Zoon is het grondpatroon voor alle persoonlijkheid in alle universa. De substantie van het Paradijs-Eiland is het grondpatroon waarvan Havona een volmaakte openbaring is, en de superuniversa een zich vervolmakende openbaring. De Vereend Handelende Geest is op één en hetzelfde moment de bewustzijnsactivering van kosmische energie, de conceptualisering van geest-voornemen, en de integratie van de mathematische oorzaken en gevolgen van de materiële niveaus met de volitionele bedoelingen en beweegredenen van het geestelijke niveau. In en voor een eindig universum werken de Zoon, de Geest en het Paradijs in en op de Ultieme, zoals deze bepaald en gekwalificeerd is in de Allerhoogste.

115:3.15 Actualiteit (van Godheid) is wat de mens zoekt in zijn opklimming naar het Paradijs. Potentialiteit (van menselijke goddelijkheid) is wat de mens in dit zoeken ontwikkelt. Het Oorspronkelijke is wat de coëxistentie en integratie mogelijk maakt van de mens die actueel is, de mens die potentieel is, en de mens die eeuwig is.

115:3.16 De finale dynamiek van de kosmos heeft te maken met de voortdurende transmissie van werkelijkheid van potentialiteit tot actualiteit. In theorie kan er een einde komen aan deze metamorfose, maar in feite is dit onmogelijk, aangezien het Potentiële en het Actuele beide zijn omsloten door het Oorspronkelijke (de IK BEN), en deze identificatie maakt het voor immer onmogelijk een beperking te stellen aan de ontwikkelingsvoortgang van het universum. De voortgang van alles wat geïdentificeerd is met de IK BEN kan nooit ten einde komen, aangezien de actualiteit van de potentiële fasen van de IK BEN absoluut is, terwijl de potentialiteit van de actuele fasen van de IK BEN eveneens absoluut is. Altijd zullen actuele fasen nieuwe wegen blijven ontsluiten tot de verwerkelijking van tot dan toe onmogelijke potentiële fasen – iedere menselijke beslissing actualiseert niet alleen een nieuwe werkelijkheid in ’s mensen ervaring, maar ontsluit tevens een nieuwe menselijke capaciteit tot groei. De volwassen man leeft in ieder kind, en de morontia-voortgaande woont reeds in de gerijpte Godkennende mens.

115:3.17 In de totale kosmos kan er nooit een rusttoestand optreden in de groei, aangezien de basis voor groei – de absolute actuele fasen – onbeperkt is, en de mogelijkheden tot groei – de absolute potentiële fasen – onbegrensd zijn. Uitgaande van een praktisch oogpunt zijn de filosofen van het universum tot de slotsom gekomen dat er niet zoiets als een einde bestaat.

115:3.18 Vanuit een beperkt gezichtspunt zijn er inderdaad vele einden, worden vele activiteiten beëindigd, maar vanuit een wijder gezichtspunt op een hoger universum-niveau zijn er geen einden, alleen overgangen van de ene ontwikkelingsfase tot de volgende. De voornaamste chroniciteit van het meester-universum betreft de verscheidene universum-tijdperken, het tijdperk van Havona, dat van de superuniversa en de tijdperken van de universa in de buiten-ruimte. Maar zelfs deze fundamentele indelingen van sequentiële betrekkingen kunnen niet meer zijn dan relatieve bakens langs de eindeloze heerweg der eeuwigheid.

115:3.19 Het finale doordringen tot de waarheid, schoonheid en goedheid van de Allerhoogste zou voor het steeds vorderende schepsel alleen die absoniete kwaliteiten van uiteindelijke goddelijkheid open kunnen leggen welke de begripsniveaus van waarheid, schoonheid en goedheid te boven gaan.

4. Bronnen der Allerhoogste werkelijkheid

115:4.1 Iedere beschouwing over de oorsprongen van God de Allerhoogste moet beginnen met de Paradijs-Triniteit, want de Triniteit is oorspronkelijke Godheid, terwijl de Allerhoogste afgeleide Godheid is. Iedere beschouwing over de groei van de Allerhoogste moet aandacht schenken aan de existentiële trioditeiten, want deze omvatten (samen met de Eerste Bron en Centrum) alle absolute actualiteit en alle oneindige potentialiteit. En de evolutionaire Allerhoogste is het culminerende, persoonlijk volitionele focus van de transmutatie – de transformatie – van potentiële tot actuele fasen in en op het eindige niveau van bestaan. De twee trioditeiten, de actuele en de potentiële, omvatten de totaliteit van de onderlinge betrekkingen van groei in de universa.

115:4.2 De bron van de Allerhoogste ligt in de Paradijs-Triniteit – eeuwige, actuele en ongedeelde Godheid. De Allerhoogste is in de allereerste plaats een geest-persoon, en deze geest-persoon stamt uit de Triniteit. Maar de Allerhoogste is ten tweede een Godheid van groei – evolutionaire groei – en deze groei komt voort uit de twee trioditeiten, de actuele en de potentiële.

115:4.3 Als het u moeilijk valt om te begrijpen dat de oneindige trioditeiten op het eindige niveau kunnen functioneren, dient ge stil te staan bij het feit dat juist deze oneindigheid de potentialiteit van het eindige wel moet bevatten: de oneindigheid omvat alle dingen, van de laagste, meest voorwaardelijke, eindige vorm van bestaan tot de hoogste, ongekwalificeerd absolute werkelijkheden.

115:4.4 Het feit dat het oneindige het eindige bevat, is niet zo moeilijk te begrijpen als de manier waarop het oneindige daadwerkelijk manifest is voor het eindige. Maar de inwoning van de Gedachtenrichter in de sterfelijke mens vormt een van de eeuwige bewijzen dat zelfs de absolute God (in zijn absolute kwaliteit) daadwerkelijk rechtstreeks contact kan maken met zelfs de laagste en minste van alle wilsschepselen in het universum, en dit doet.

115:4.5 De trioditeiten die collectief het actuele en het potentiële omvatten, manifesteren zich op het eindige niveau samen met de Allerhoogste. Deze manifestatie vindt zowel langs directe als indirecte weg plaats; direct voorzover betrekkingen tussen de trioditeiten een directe weerslag hebben in de Allerhoogste, en indirect voorzover deze worden afgeleid via het geresulteerde niveau van het absoniete.

115:4.6 De allerhoogste werkelijkheid, die de totale eindige werkelijkheid is, is dynamisch groeiende tussen de ongekwalificeerde potentiële werkelijkheidsfasen der buitenruimte en de ongekwalificeerde actuele werkelijkheidsfasen in het centrum van alle dingen. Het eindige domein komt aldus tot feitelijk bestaan door middel van de samenwerking van de absoniete krachten van het Paradijs en de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden in de tijd. De daad van het tot rijping brengen van de gekwalificeerde mogelijkheden van de drie grote potentiële Absoluten is de absoniete werkzaamheid van de Architecten van het Meester-Universum en hun transcendentale deelgenoten. En wanneer deze resulteringen een bepaald rijpingspunt hebben bereikt, verschijnen uit het Paradijs de Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden die de eeuwenlange taak ter hand nemen om de evoluerende universa tot feitelijk bestaan te brengen.

115:4.7 De groei van het Allerhoogst bewind komt voort uit de trioditeiten, de geest-persoon van de Allerhoogste uit de Triniteit, doch de krachtprerogatieven van de Almachtige stoelen op de successen in goddelijkheid van God de Zevenvoudige, terwijl het samenvoegen van de krachtprerogatieven van de Almachtig Allerhoogste met de geest-persoon van God de Allerhoogste plaatsvindt krachtens het dienstbetoon van de Vereend Handelende Geest, die het bewustzijn van de Allerhoogste heeft geschonken als de samenvoegende factor in deze evolutionaire Godheid.

5. De betrekking van de Allerhoogste tot de Paradijs-triniteit

115:5.1 Voor de werkelijkheid van zijn persoonlijke geest-natuur is de Allerhoogste absoluut afhankelijk van het bestaan en de activiteit van de Paradijs-Triniteit. Ofschoon de groei van de Allerhoogste te maken heeft met betrekkingen tussen trioditeiten, is de geest-persoonlijkheid van God de Allerhoogste afhankelijk en afkomstig van de Paradijs-Triniteit, die immer de absolute centrum-bron van volmaakte, oneindige stabiliteit blijft, rond welke de evolutionaire groei van de Allerhoogste zich steeds verder ontvouwt.

115:5.2 De functie van de Triniteit staat in verband met de functie van de Allerhoogste, want de Triniteit is functioneel op alle (totale) niveaus, inclusief het niveau van de functie van het Allerhoogst bewind. Maar naarmate het Havona-tijdperk plaats maakt voor het tijdperk van de superuniversa, maakt de waarneembare activiteit van de Triniteit als onmiddellijke schepper plaats voor de scheppingsdaden van de kinderen van de Paradijs-Godheden.

6. De betrekking van de Allerhoogste tot de trioditeiten

115:6.1 De trioditeit van actualiteit blijft in de post-Havona-tijdvakken direct functioneren; de Paradijs-zwaartekracht houdt de fundamentele eenheden van de materiële bestaansvorm in haar greep, de geest-zwaartekracht van de Eeuwige Zoon heeft directe inwerking op de fundamentele waarden van het geest-bestaan, en feilloos houdt de bewustzijnszwaartekracht van de Vereend Handelende Geest alle vitale bedoelingen van het intellectuele bestaan in zijn greep.

115:6.2 Maar naarmate ieder stadium van creatieve activiteit zich door de niet in kaart gebrachte ruimte verder naar buiten voortzet, functioneert en bestaat het steeds verder verwijderd van de directe activiteit van de scheppende krachten en goddelijke persoonlijkheden die hun plaats in het centrum hebben – van het absolute Paradijs-Eiland en de oneindige Godheden die daar resideren. Deze opeenvolgende niveaus van kosmisch bestaan worden daarom steeds sterker afhankelijk van ontwikkelingen binnen de drie Absolute potentialiteiten der oneindigheid.

115:6.3 De Allerhoogste omsluit mogelijkheden tot kosmisch dienstbetoon die ogenschijnlijk niet worden gemanifesteerd in de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest of de niet-persoonlijke werkelijkheden van het Paradijs-Eiland. Wij stellen dit vast met verschuldigd respect voor de absoluutheid van deze drie fundamentele actualiteiten, maar de groei van de Allerhoogste stoelt niet alleen op deze actualiteiten van de Godheid en het Paradijs, maar heeft ook te maken met ontwikkelingen binnen het Godheid-Absolute en het Universeel en Ongekwalificeerd Absolute.

115:6.4 De Allerhoogste groeit niet alleen naarmate de Scheppers en schepselen van de zich ontwikkelende universa tot Godgelijkheid komen, maar deze eindige Godheid ervaart ook groei tengevolge van de beheersing door schepsel en Schepper van de eindige mogelijkheden van het groot universum. De beweging van de Allerhoogste is tweeledig: naar binnen naar het Paradijs en de Godheid, en naar buiten naar de grenzeloosheid van de Absoluten van potentialiteit.

115:6.5 In het huidige universum-tijdperk wordt deze tweeledige beweging geopenbaard in de afdalende en opklimmende persoonlijkheden van het groot universum. De Allerhoogste Schepper-Persoonlijkheden en al hun goddelijke deelgenoten weerspiegelen de buitenwaartse, divergerende beweging van de Allerhoogste, terwijl de opklimmende pelgrims uit de zeven superuniversa duiden op de binnenwaartse, convergerende tendens van het Allerhoogst bewind.

115:6.6 De eindige Godheid zoekt immer een tweevoudige correlatie, een binnenwaartse met het Paradijs en de Godheden aldaar, en een buitenwaartse met de oneindigheid en de Absoluten daarin. Het machtige uitbreken der Paradijs-creatieve goddelijkheid die gepersonaliseerd wordt in de Schepper-Zonen en tot kracht wordt in de krachtbeheersers, geeft de enorme uitvloeiing te kennen van het Allerhoogst bewind in de domeinen der potentialiteit, terwijl de eindeloze processie van de opklimmende schepselen uit het groot universum getuigt van de machtige instroming van het Allerhoogst bewind naar eenheid met de Paradijs-Godheid.

115:6.7 De mens heeft reeds geleerd dat de beweging van het onzienlijke soms kan worden bespeurd door de observatie van de uitwerking ervan op het zienlijke, en wij in de universa hebben reeds lang geleerd om de bewegingen en tendensen van het Allerhoogst bewind te ontdekken door de observatie van de repercussies van deze evoluties in de persoonlijkheden en patronen van het groot universum.

115:6.8 Ofschoon wij het niet zeker weten, geloven wij dat de Allerhoogste, als een eindige weerspiegeling der Paradijs-Godheid, bezig is met een beweging die zich eeuwig in de buitenruimte voortzet, maar als een kwalificering van de drie Absolute potentialiteiten der buitenruimte zoekt deze Allerhoogste immer de coherentie van het Paradijs. En deze twee bewegingen lijken de oorzaak te zijn van de meeste fundamentele activiteiten in de huidige georganiseerde universa.

7. De natuur van de Allerhoogste

115:7.1 In de Godheid van de Allerhoogste heeft de Vader-IK BEN relatief volledige bevrijding bereikt van de beperkingen die inherent zijn aan oneindigheid van status, eeuwigheid van zijn en absoluutheid van natuur. Maar God de Allerhoogste is alleen van alle existentiële beperkingen bevrijd doordat hij zich heeft onderworpen aan experiëntiële beperkingen die universeel functioneren. Het verwerven van de capaciteit tot ervaren maakt de eindige God ook onderworpen aan de noodzaak hiertoe: bij het bereiken van bevrijding uit de eeuwigheid ontmoet de Almachtige de barrières van de tijd, en de Allerhoogste heeft alleen kunnen groeien en zich ontwikkelen ten gevolge van gedeeltelijkheid van bestaan en onvolledigheid van natuur, niet-absoluutheid van zijn.

115:7.2 Dit alles moet in overeenstemming zijn met het plan van de Vader, waarbij eindige vooruitgang stoelt op inspanning, de prestatie van het schepsel op volharding, en de ontwikkeling van de persoonlijkheid op geloof. Door aldus de ervaring-evolutie van de Allerhoogste aldus te verordenen, heeft de Vader de mogelijkheid geschapen dat er eindige schepselen bestaan in de universa, en dat deze eindige schepselen door experiëntiële voortgang eens de goddelijkheid van het Allerhoogst bewind bereiken.

115:7.3 Met inbegrip van de Allerhoogste en zelfs de Uiteindelijke, is alle realiteit, met uitzondering van de ongekwalificeerde waarden der zeven Absoluten, relatief. Het feit van het Allerhoogst bewind berust op Paradijs-kracht, Zoon-persoonlijkheid en Vereende activiteit, maar de groei van de Allerhoogste is vervat in het Godheid-Absolute, het Ongekwalificeerd Absolute en het Universeel Absolute. En deze tot synthese en eenheid brengende Godheid – God de Allerhoogste – is de personificatie van de eindige schaduw die de oneindige eenheid van de ondoorgrondelijke natuur van de Paradijs-Vader, de Eerste Bron en Centrum, over het groot universum werpt.

115:7.4 Naar de mate waarin de trioditeiten direct werkzaam zijn op het eindige niveau, zijn zij van invloed op de Allerhoogste, die de Godheid-focalisatie en kosmische samenvatting is van de eindige kwalificaties van de natuur van het Absoluut Actuele en de natuur van het Absoluut Potentiële.

115:7.5 Wij beschouwen de Paradijs-Triniteit als de absolute onvermijdelijkheid; de Zeven Meester-Geesten zijn klaarblijkelijk Triniteit-onvermijdelijkheden, en de kracht-bewustzijn-geest-persoonlijkheid-actualisering van de Allerhoogste moet wel de evolutionaire onvermijdelijkheid zijn.

115:7.6 God de Allerhoogste lijkt niet onvermijdelijk te zijn geweest in de ongekwalificeerde oneindigheid, maar hij lijkt op alle niveaus van relativiteit te bestaan. Hij is de onmisbare Godheid die de evolutionaire ervaring focaliseert, samenvat en omvat, en hij verenigt de resultaten van deze wijze van werkelijkheidswaarneming doeltreffend in zijn Godheid-natuur. Hij lijkt dit alles te doen met het doel bij te dragen tot de verschijning van de onvermijdelijke resultering, de bovenervaring en boveneindige manifestatie van God de Ultieme.

115:7.7 Ge kunt de Allerhoogste niet ten volle appreciëren zonder zijn bron, functie en bestemming in overweging te nemen: zijn betrekking tot de Triniteit die zijn oorsprong is, het universum waarin hij actief is, en de Ultieme Triniteit van zijn onmiddellijke bestemming.

115:7.8 Door het proces van het samenvatten der evolutionaire ervaring verbindt de Allerhoogste het eindige met het absoniete, zoals ook het bewustzijn van de Vereend Handelende Geest de goddelijke geestelijkheid van de persoonlijke Zoon integreert met de onveranderlijke energie-ën van het Paradijs-patroon, en zoals de tegenwoordigheid van het Universeel Absolute, Godheid-activering verenigt met de Ongekwalificeerde reactiviteit. En deze eenheid moet wel een openbaring zijn van de onbespeurde werking van de oorspronkelijke eenheid van de Eerste Vader-Oorzaak en het Eerste Bron-Patroon van alle dingen en alle wezens.

115:7.9 [Opgesteld onder verantwoordelijkheid van een Machtige Boodschapper die tijdelijk op Urantia verblijft.]